Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997


4.8.3 Uitvoering van de verplichting volgens de NGO-rapportages [71]
  • Binnen het onderwijs dienen vrouwen meer leidinggevende posities in te nemen.
  • In het onderwijs spelen leeftijdsgrenzen een voor vrouwen nadelige rol. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek hanteert de grens van vijfendertig jaar voor post-doc-plaatsen en van veertig jaar voor promotieplaatsen. Dit belemmert de doorstroom van vrouwen naar hogere functies in het wetenschappelijk onderwijs, omdat zij vaak pas op een latere leeftijd aan een hogere opleiding zijn toegekomen. Leeftijd is ook een extra belemmering voor vrouwen bij de toegang tot om-, her- en bijscholing. Het is los van leeftijd al moeilijk voor vrouwen om toegang tot dergelijke scholing te krijgen, omdat zij minder band hebben met de arbeidsmarkt. Voor oudere vrouwen is het nog moeilijker.
  • Er dient meer aandacht te zijn voor onderwijs en beroepsopleidingen voor vrouwen met een handicap. De in Peking gemaakte afspraken om discriminatie bij toegang tot onderwijs voor vrouwen met een handicap uit te bannen, en om vrouwen met een handicap toegang te bieden tot kwaliteitsonderwijs en -opleidingen teneinde hun kansen op werk te verbeteren, moeten dan ook uitgevoerd worden. [72]
  • Het aanleren van andere gedragspatronen op jonge leeftijd is zeer belangrijk; het vak verzorging is daarvoor nuttig, ook in het agrarisch onderwijs.
  • Van de plattelandsvrouwen heeft meer dan 50% alleen lager beroepsonderwijs genoten; de rol van plattelandsvrouwenorganisaties op het terrein van scholing en vorming dient erkend en beloond te worden.

4.8.4 Opvattingen van de rapportagecommissie

Het belang van onderwijs voor gelijke kansen voor vrouwen spreekt vanzelf. Bijzonder is de betekenis die het Verdrag aan het onderwijs toekent bij de doorbreking van stereotiepe opvattingen over de rol van mannen en vrouwen.

De verzamelde gegevens geven een onvolledig beeld van het onderwijsveld. Zo ontbreekt een beschrijving van de feitelijke maatregelen die zijn genomen om de segregatie binnen het onderwijs te bestrijden, te meer daar in de NGO-bijdragen deze segregatie wordt aangewezen als de voornaamste bron van arbeidssegregatie. [73]

Een feitelijk gegeven dat niet onvermeld mag blijven, is het lage aantal vrouwen binnen het wetenschappelijk personeel. Zo'n 31 procent van de wetenschappelijk opgeleiden is vrouw, terwijl slechts vier procent van de hoogleraren vrouw is. [74] Hiermee staat Nederland, na Botswana, onderaan de wereldranglijst van de 'Gender related index'. [75] Volgens de Unesco verdienen vrouwelijke wetenschappers in bijna in alle gevallen minder dan hun mannelijke collega's en hebben zij minder invloed op het beleid. [76]

Het is noodzakelijk dat er een grondige analyse wordt uitgevoerd van de verdragsverplichtingen op het terrein van het onderwijs. Daarbij dienen zowel de strekking van de voorschriften als de feitelijke situatie in Nederland waarop het voorschrift betrekking heeft, onderzocht te worden. een dergelijk onderzoek dient zich uit te strekken tot het scala van organisatorische zaken en het uitgebreide veld van alle onderwijsvoorzieningen.

Er hebben experimenten plaatsgevonden die de erkenning vormen van het verschijnsel ongezien onderscheid in het onderwijs, waarmee de meer implicietere vormen van sekseonderscheid worden bedoeld, zoals traditionele verwachtingspatronen. De rapportagecommissie gaat ervan uit dat op basis van deze experimenten concreet beleid is of wordt ontwikkeld.

Een actieprogramma 'gendergevoeligheid' en een onafhankelijk centraal punt voor 'gendergevoeligheid' in leermiddelen - zoals aanbevolen door de projectgroep Doorbreking van beeldvorming - zijn goede startpunten voor de verwezenlijking van een aantal verdragsverplichtingen. De voorstellen van de projectgroep behelzen geen dwang ten aanzien van de inhoud van leermiddelen en staan dus niet op gespannen voet met de vrijheid van onderwijs. Hetzelfde geldt voor de aanbevelingen van de projectgroep Herverdeling onbetaalde arbeid.

Er dient uitvoering gegeven te worden aan de verdragsverplichtingen tot aanpassing van rolbevestigend onderwijsmateriaal en roldoorbrekend onderwijs. In het voorgestelde onderzoek kan bezien worden welke mogelijkheden de overheid heeft, uiteraard ook in haar rol van bewaakster van de kwaliteit van het onderwijs.