Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997


4.5.4 Opvattingen van de rapportagecommissie

De rapportagecommissie beperkt zich hier tot drie onderwerpen uit de actualiteit: het naamrecht, het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet conflictenrecht echtscheiding (verdergaande erkenning van de verstoting) en het afstammings/ouderschapsrecht. De ongelijkheid tussen man en vrouw in het adelsrecht is behandeld in paragraaf 3.2.2.

De traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen, die vrouwen vooral in het domein van het familieleven positioneert, vormt een belemmering voor de volledige gelijkheid van mannen en vrouwen. Deze rolverdeling staat de ontplooiing van vrouwen in de weg en heeft geleid tot een - ook in juridisch opzicht - inferieure positie in de samenleving. Het Verdrag richt zich zowel op de verbetering van deze inferieure positie als op de verandering van de traditionele rolverdeling. De verwezenlijking van de mensenrechten door vrouwen is nauw verbonden met de inrichting van het familieleven.

Naamrecht

Op grond van het Verdrag had gelijkheid in het naamrecht reeds lang verwezenlijkt behoren te zijn. [60] Het laatste regeringsvoorstel hield in dat bij gebreke van een keuze de kinderen de naam van de moeder krijgen. Dit is in het verleden door talloze maatschappelijke organisaties, waaronder vrouwenorganisaties, bepleit. Bij de doorbreking van de traditie dat kinderen de naam van de vader krijgen, is een wat sterkere positie van vrouwen opportuun te achten. Daarnaast zijn er veel alleenstaande moeders wier kinderen haar naam dragen, en er is geen onzekerheid over de biologische band tussen een kind en zijn moeder. Het Verdrag laat een sterkere positie van vrouwen op dit punt toe.

Het huidige door de Tweede Kamer geamendeerde wetsvoorstel tot wijziging van het naamrecht is in strijd met artikel 16 lid 1 sub d. Dit artikel verplicht tot gelijkheid in de rechten als ouder. Het wetsvoorstel zoals het thans bij de Eerste Kamer ligt, verleent het kind bij afwezigheid van een keuze de geslachtsnaam van de vader. Dit betekent in feite dat de vader kan beslissen. Als hij meewerkt, kan het de naam van de moeder worden. Werkt hij niet mee, dan is er geen keuze en krijgt het kind (en eventueel volgende kinderen) zijn naam.

De vrouw blijft voor het toewijzen van haar geslachtsnaam dus afhankelijk van de man, terwijl de man voor de toewijzing van zijn geslachtsnaam niet afhankelijk is van de vrouw. Dit is in strijd met de gelijkheid waar het Verdrag om vraagt. Het feit dat de Tweede Kamer dit wetsvoorstel in zijn huidige vorm heeft aanvaard en andere mogelijkheden heeft afgewezen, doet daar niet aan af.

Werkelijk gelijke behandeling houdt ten minste in dat bij gebreke van overeenstemming het geschil aan de rechter wordt voorgelegd. De wetgever dient het wetsvoorstel in ieder geval op dit punt bij te stellen.

Wetsvoorstel conflictenrecht echtscheiding

Dit wetsvoorstel wekt bevreemding in het licht van de expliciete bezwaren die Nederland heeft aangetekend tegen de voorbehouden op artikel 16 die een aantal staten heeft gemaakt. [61]

Het is daarnaast moeilijk te begrijpen waarom het advies is genegeerd van de Raad van State, die tot heroverweging adviseerde in verband met de gelijkberechtiging van vrouwen.

In de Memorie van Toelichting wordt een toetsing aan het Verdrag niet vermeld. Uit contacten met het ministerie van Justitie is bekend dat men er neigt naar een nieuwe onderbouwing van het wetsvoorstel: elke verstoting in welke vorm dan ook moet worden erkend op grond van het internationaal privaatrecht en het recht op gezinsleven van artikel 8 van het EVRM.

In het licht van de bestaande wetgeving zou dit een merkwaardig standpunt zijn. Er is geen aanleiding om het tot nog toe gekozen uitgangspunt van een beperkte erkenning van de verstoting te verlaten; de fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsorde vereisen nog steeds dat er bescherming wordt geboden tegen een dergelijke asymmetrische vorm van huwelijksontbinding. Daarbij blijft het van belang dat alle landen waar het om gaat, andere vormen van huwelijksontbinding kennen die aan vrouwen meer rechten geven.

De gedachte wordt wel geopperd dat het zou gaan om vrouwen die geen band hebben met de Nederlandse rechtssfeer. De vrouwen in kwestie zijn bekend in Nederland als echtgenote van (bijvoorbeeld) de betrokken Marokkaan. Dat wil zeggen dat hij ooit bij vestiging in Nederland of later deze vrouw als zijn echtgenote bij de Nederlandse overheid heeft geïntroduceerd. Vanaf dat moment krijgen allerlei Nederlandse rechtsregels gevolgen voor de echtgenote. Te denken valt aan kostwinnersvoorzieningen, kinderbijslag, recht op gezinshereniging, en onderdelen van het Nederlandse personen- en familierecht. Als de verstoting heeft plaatsgevonden vóór de vestiging in Nederland, dan kent de Nederlandse overheid haar niet - want de Marokkaan reisde ongehuwd binnen - en kan er dus ook geen probleem zijn met de naturalisatie. Het is derhalve onduidelijk hoe vrouwen, die hier wel bekend zijn, toch geen enkele band zouden hebben met de Nederlandse rechtssfeer.

Nederland handelt in strijd met het Verdrag, in het bijzonder met artikel 16, als dit wetsvoorstel wordt gehandhaafd. Verder zegt Aanbeveling 21: "Lidstaten moeten resoluut alle noties van ongelijkheid van mannen en vrouwen die zijn bevestigd door wetgeving dan wel door religieuze wetten, dan wel door burgerlijke wetten of gewoonten ontmoedigen ...".

Afstammingsrecht/ouderschapsrecht

Er zijn verschillende wijzigingsvoorstellen in behandeling op het terrein van de betrekkingen tussen ouders en kinderen zoals adoptie, medegezag en afstamming. Deze wetgevingsvoorstellen dienen te worden getoetst aan het Verdrag. Daarbij dient bijzondere aandacht uit te gaan naar een versterking van de juridische gevolgen in het geval van sociaal ouderschap, met een groot accent op het belang van de feitelijke verzorging voor het toekennen van rechten.