Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997


4.3.2 Uitvoering van de verplichting volgens de ambtelijke rapportages

Het ministerie van Binnenlandse Zaken wijst in zijn bijdrage op de verruimde mogelijkheden om discriminatie tegen te gaan op grond van de AWGB. Deze wet zal in 1999 geëvalueerd worden. [19] Voorts besteedt dit departement aandacht aan de voorwaarden voor het positieve-actiebeleid voor vrouwen bij de arbeid, het voorkeursbeleid binnen de rijksoverheid [20] en het emancipatiebeleid bij de politie.

Het ministerie van Economische Zaken (EZ) wijst op de ongelijke arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen in de economische sector en het kleine aandeel van vrouwen in besturen en hogere functies. Een reden hiervoor is de dubbele belasting van vrouwen ten gevolge van de combinatie arbeid en zorg. Het beleid van EZ is erop gericht de participatie van vrouwen in de economie te vergroten, en de verticale en horizontale beroepenscheiding te doorbreken. Zo is het actieplan Vrouwen en techniek opgesteld en verder zal EZ het servicepunt voor vrouwen in de bouw medefinancieren. Om de beeldvorming van bankmedewerkers over vrouwelijke ondernemers die een krediet aanvragen, te doorbreken, is begin 1996 een emancipatiewerkersproject gestart in samenwerking met de Rabo-bank en het midden- en kleinbedrijf.

Het ministerie van SZW licht enige speerpunten uit zijn beleid: de verbetering van de arbeidsmarktpositie van vrouwen zodat zij economische zelfstandigheid kunnen realiseren, de vergroting van de mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren en de verbetering van de positie van vrouwen in de arbeidsorganisatie.

In 1997 komt er een departementale emancipatienota met nieuw beleid voor de jaren 1997-2000. [21] De nota zal niet alleen gaan over de verbetering van de positie van vrouwen, maar ook over een verandering van de organisatie van de arbeid waarin de werknemer met zorgtaken centraal staat.

Volgens de Beleidsbrief Emancipatiebeleid 1997 wil het kabinet eraan bijdragen dat de maatschappelijke waardering van zorg toeneemt. Een van de maatregelen is het verdisconteren van onbetaalde zorgarbeid in economische tabellen en statistieken.

Het kabinet onderkent het belang van kinderopvang voor een verantwoorde combinatie van betaalde arbeid met andere verantwoordelijkheden. Het stimuleert bijvoorbeeld werkgevers om kinderopvang te huren voor hun werknemers. Verder heeft het kabinet geld gereserveerd voor de opvang van kinderen van alleenstaande ouders in de bijstand.

Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bespreekt in zijn bijdrage de kinderopvang. De regering voerde van 1990 tot en met 1995 een beleid om het aantal kinderopvangplaatsen te vergroten. Dat gebeurde met de Stimuleringsmaatregel kinderopvang, een subsidieregeling die zich richtte op gemeenten en werkgevers. Inmiddels zijn de gelden overgedragen aan de gemeenten. Voor werkgevers zijn na afloop van de Stimuleringsmaatregel de belastingvoordelen uitgebreid. Er wordt momenteel een systeem van kwaliteitszorg en kwaliteitsbeheersing ontwikkeld waarvoor de sector kinderopvang zelf verantwoordelijk is.

VWS besteedt ook aandacht aan de positie van werknemers in de welzijnssector, een sector waarin veel vrouwen werkzaam zijn en waarin herintreedsters de laatste jaren sterk zijn gestimuleerd. In de leidinggevende functies zijn verhoudingsgewijs weinig vrouwen te vinden. [22]

De beroepsopleidingen in de sector zorg en welzijn hanteren geen beleid om specifiek vrouwen te laten instromen. In de opleidingen voor huisartsen en medisch specialisten, en in de opleiding beleid en management gezondheidszorg is het aantal vrouwen toegenomen. Dit zou in de toekomst meer vrouwen in de besluitvorming in de gezondheidszorg kunnen opleveren.

Van de Stuurgroep Justitie Emancipatiestimuleringcommissie van het ministerie van Justitie ontving de rapportagecommissie het in juni 1995 verschenen rapport Levensverwachting en pensioen: geslachtafhankelijke of sexeneutrale actuariële factoren? van prof. dr. E. Lutjens. Dit rapport is gemaakt in opdracht van het ministerie van Justitie en in het najaar van 1995 aan de Tweede Kamer gezonden. [23] Het toont aan dat er voor vrouwen veel nadelen verbonden zijn aan het gebruik van geslachtsafhankelijke actuariële berekeningen bij pensioenregelingen en pensioenverevening.

Volgens Lutjens zijn sommige nadelige effecten al verboden door de zogenoemde vierde EG-richtlijn, en zijn andere vermijdbaar, niet noodzakelijk. De uitvoering van genoemde richtlijn in een nationale wettelijke regeling tot gelijke behandeling van mannen en vrouwen in aanvullende pensioenregelingen, is overigens ernstig vertraagd. [24] Lutjens beveelt aan in het kader van die wetswijziging een verbod op te nemen om verschillen in levensverwachting tussen mannen en vrouwen tot uitdrukking te laten komen in werkgevers- en werknemerspremies, in of bij afkoopsommen, uitruil van ouderdoms- en nabestaandenpensioen en bij vervroeging van ouderdomspensioen. [25] Ook in geval van conversie van pensioenaanspraken bij echtscheiding moet, aldus Lutjens, het gebruik van geslachtsafhankelijke factoren verboden worden.

De huidige mogelijkheid om bij levensverzekeringen wél geslachtsafhankelijke actuariële gegevens te hanteren, wil hij vooralsnog intact laten. [26] Vanwege het individuele karakter van deze verzekeringen is (groeps)solidariteit wat het geslacht betreft niet realiseerbaar. Premie en uitkering worden per verzekerd individu vastgesteld.