4.3.3 Uitvoering van
de verplichting volgens de NGO-rapportages [27] De NGO's realiseren zich blijkens hun
bijdragen welke verstrekkende opdracht aan de overheid
vervat ligt in artikel 11 van het Verdrag. In de reacties
wordt gesignaleerd dat de ontwikkelingen op de
arbeidsmarkt, zeker in combinatie met de geldende
regelgeving, niet in de gewenste richting gaan. Veel
organisaties dringen aan op meer adequate regelgeving
voor een arbeidsmarkt waarin een groeiende groep,
voornamelijk vrouwen, werkt op basis van flexibele
arbeidsovereenkomsten die minder bescherming bieden.
Velen wijzen ook op de 'schaduw-arbeidsmarkt', waarin de
arbeidsrelaties nagenoeg onbeschermd zijn.
In de meeste reacties
wordt met bezorgdheid gewezen op de moeilijkheden die
zich voordoen bij het combineren van betaalde arbeid met
zorgtaken. De ontwikkelingen in kinderopvang, sociale
zekerheid en rechtspositie komen hierbij herhaaldelijk
aan de orde. De rol van de overheid krijgt uiteraard ook
de nodige aandacht.
Verder wijzen de NGO's op
het belang van positieve actie, van scholing en van de
regelgeving in Europees verband. Vele organisaties
beschrijven de moeilijkheden waar specifieke groepen
vrouwen (extra) mee te kampen hebben.
Kwesties die van diverse
zijden naar voren worden gebracht, zijn economische
zelfstandigheid, beloningsverschillen tussen mannen en
vrouwen, en de (ontbrekende) mogelijkheden voor vrouwen
om een loopbaan op te bouwen.
Arbeid en zorg
- De gezamenlijke
vakbewegingen FNV, AVC, MHP en CNV bepleiten een
betere verdeling van arbeid en zorg. Zij noemen
de verhoging van de arbeidsparticipatie, de
individuele economische zelfstandigheid en de
verbetering van de mogelijkheden om arbeid en
zorg daadwerkelijk te combineren.
- De regering wijst bij
de combinatie arbeid en zorg te eenzijdig de
sociale partners als verantwoordelijk aan en
geeft te weinig inhoud aan de eigen
verantwoordelijkheid voor beleid en
voorzieningen. [28]
- Een groot knelpunt
bij de herverdeling van taken is de onvoldoende
mate waarin mannen onbetaalde zorg- en
gezinsverantwoordelijkheden overnemen.
Emancipatie is een maatschappelijke noodzaak,
niet een vrouwenprobleem. De invloed van het
beleid op mannen moet dus ook gemeten worden, en
er moeten indicatoren komen om de vooruitgang te
beoordelen.
- Nieuwe
arbeidsstructuren zijn nodig, met vloeiende
overgangen tussen privéleven, betaalde en
onbetaalde arbeid, vrije tijd en scholing. Het
desegregatiebeleid moet gericht zijn op het
bevorderen van in- en doorstroom in en het
beperken van de uitstroom van vrouwen uit
mannenberoepen. Door in- en doorstroom van mannen
in vrouwenberoepen mag geen verslechtering van de
positie van vrouwen optreden.
- De nieuwe Algemene
bijstandswet legt in beginsel een arbeidsplicht
op aan alleenstaande vrouwen met kinderen vanaf
vijf jaar. De noodzaak zelf zorg te moeten
verlenen, kan inschakeling in het arbeidsproces
in de weg staan. Dat geldt des te meer bij
onvoldoende mogelijkheden tot kinderopvang. De
gemeenten hebben de bevoegdheid om in individuele
gevallen vrouwen van de arbeidsplicht te
ontheffen. De sanctie op weigering van
inschakeling kan zwaar zijn: een uitkering onder
het bestaansminimum.
Functiewaarderingssystemen
en functieomschrijvingen
- Functiewaarderingen
zijn niet altijd vrij van 'gender bias'.
- Bij twintig procent
van de vrouwen verschilt de functieomschrijving
met de praktijk: vooral in de lagere
salarisklassen is er sprake van onvolledige of
onjuiste functiebeschrijvingen en van
onderwaardering van administratieve functies.
Verder komen vooral de mannenfuncties in
aanmerking voor inconveniëntietoeslag; het door
vrouwen gedane zware werk in de thuiszorg komt
daar niet voor in aanmerking.
Zwangerschap en
bevalling
- De Werkloosheidswet
(WW) voorziet niet in een afdoende
bevallingsregeling. De eerste drie maanden van
het wettelijk zwangerschapsverlof worden gelijk
gesteld met ziekte. Dit betekent de facto dat
werkloze zwangeren hun WW-uitkeringsrechten met
drie maanden bekort zien.
- Het is gewenst dat er
een uniforme regeling komt voor een flexibel
zwangerschaps- en bevallingsverlof van minimaal
zestien weken in combinatie met betaald
ouderschapsverlof van minimaal zes maanden, te
verlengen tot negen maanden. Het opnemen van
voltijds ouderschapsverlof mag bij werkloosheid
nadien niet leiden tot het niet-voldoen aan de
referte-eis in de WW.
- Conform de eis in
artikel 11 lid 2 onder a van het Verdrag heeft
Nederland een wettelijk verbod van ontslag op
grond van zwangerschap, maar de door hetzelfde
artikel voorgeschreven sancties ontbreken.
Onbetaald werkend
- Er wordt nog veel
werk door vrouwen gedaan zonder daar
(financiële) waardering voor te krijgen, laat
staan dat deze arbeid een behoorlijke
rechtspositie oplevert. De waarde van de
onbetaalde arbeid dient daarom in het Bruto
Nationaal Produkt zichtbaar te worden als aanzet
voor de erkenning van deze arbeid.
- De betekenis van het
begrip sociale partner moet uitgebreid worden. Op
dit moment beperkt de betekenis zich tot
vertegenwoordigers van betaald werkenden, terwijl
wenselijk is dat ook onbetaald werkenden in het
begrip sociale partner worden opgenomen.
- De dominante positie
van de betaalde arbeid moet doorbroken worden;
ook in de wetgeving en de collectieve
overeenkomsten moeten de belangen van onbetaald
werkenden meegenomen worden.
- Vrijwilligerswerk
moet worden opgewaardeerd door fiscale
faciliteiten.
Opleidingen
- Seksestereotiepe
opleidings- en beroepskeuzen resulteren in
verschillende uitgangsposities op de arbeidsmarkt
en in arbeidsorganisaties, wat logischerwijs een
doorwerking heeft in het vervolg van de
arbeidsloopbaan. Er bestaat nog steeds behoefte
aan maatregelen die seksestereotiepe opvattingen
en gedrag moeten uitbannen.
- Werkgelegenheidsmaatregelen
en mogelijkheden tot om-, her- en bijscholing
zijn steeds vaker uitsluitend bedoeld voor
uitkeringsgerechtigden. Het voornemen om
uitkeringsinstanties meer zeggenschap te geven
bij de Arbeidsvoorziening zet de kansen van
niet-uitkeringsgerechtigden verder onder druk.
Het grootste deel van deze groep wordt gevormd
door (aspirant-herintredende) vrouwen met een
verdienende partner.
- Diverse
werkgeversorganisaties en opleidings- en
ontwikkelingsfondsen mogen geen
(opleidings)gelden voor meewerkende echtgenoten
ter beschikking stellen omdat zij niet op de
loonlijst staan. Aangezien deze vrouwen vaak een
sleutelpositie hebben in de bedrijven, is een
herwaardering van hun positie, ook in het kader
van hun voorbeeldfunctie, onontkoombaar.
Verschil in beloning
- Beloningsverschillen
blijven voorkomen, vooral door 'gender bias' in
de functiewaarderingssystemen. In Europees
verband is het daarom dringend gewenst dat de
'Code of good practice' van juli 1996 verspreid
en onder de aandacht worden gebracht. [29] Hierin staan richtlijnen
om vrouwen- en mannenfuncties te inventariseren
en opnieuw te waarderen binnen een sekseneutraal
functiewaarderingssysteem.
- De werkgevers zijn
van mening dat het overgrote deel van de
beloningsverschillen verklaarbaar is door
verschillen in werkzaamheden en
persoonskenmerken. Een verkleining van het
verschil in gemiddelde beloning is vooral gebaat
bij het doorbreken van seksestereotiepe
opvattingen en gedrag.
- Een positieve
ontwikkeling is het verbod op onderscheid naar
arbeidsduur; een negatieve ontwikkeling is de
voorgenomen dispensatie van het wettelijk
minimumloon aangezien deze maatregel vooral
vrouwen zal treffen.
Flexibilisering
- Er is onvoldoende
aandacht van overheidszijde voor de negatieve
gevolgen die flexibiliteit kan hebben voor de
combineerbaarheid van taken. Onregelmatige
arbeidspatronen die niet voorspelbaar zijn,
vormen immers juist een belemmering voor deze
combineerbaarheid, wat vooral duidelijk is bij de
kinderopvang.
- De inspanningen die
de overheid levert om waarborgen aan de werknemer
te bieden tegen de vaststelling van onregelmatige
arbeidspatronen, is onder de maat. [30]
- Om de rechtspositie
van flexwerkers (voornamelijk vrouwen) te
verbeteren en flexcontracten te reguleren, zijn
ook een aantal ingrepen in de sociale zekerheid
gewenst. [31]
Kinderopvang
- De overheid is
medeverantwoordelijk voor kwalitatief voldoende,
toegankelijke, betaalbare en bereikbare
kinderopvang, maar neemt niet alle passende
maatregelen in de zin van het Verdrag. [32]
- Er is een blijvend
groot tekort aan kinderopvang, waaronder
buitenschoolse opvang, ook voor scholieren tot
vijftien jaar, terwijl de opvang van nul- tot
vierjarigen dreigt af te nemen na de
decentralisatie van de gelden voor kinderopvang.
- Opvang door ouders
zelf of door instellingen wordt onnodig moeilijk
gemaakt vanwege te hoge kosten. Een
departementale werkgroep heeft voorgesteld om de
overheidsbijdragen aan de kinderopvang te
verlagen. [33] Invoering van dit voorstel zal tot
gevolg hebben dat steeds minder vrouwen met
kinderen aan het arbeidsproces zullen deelnemen,
omdat dit in financieel opzicht geen enkel
voordeel meebrengt. Dit voorstel dient dan ook
niet uitgevoerd te worden.
- Voor zelfstandigen
moet de belastingaftrek ten behoeve van
kinderopvang vergroot worden.
Positieve actie
- De werkgevers geven
in hun reactie blijk van "grote
aarzelingen" ten aanzien van tijdelijke
voorkeursbehandelingen; zij staan afwijzend
tegenover de CEDAW-aanbeveling over quota. Zij
achten in de voorwaardenscheppende sfeer
(tijdelijke) maatregelen specifiek gericht op
vrouwen mogelijk, om achterstandssituaties in
bepaalde sectoren en functies op te heffen of te
verminderen. Zij denken daarbij aan specifieke
scholingsfaciliteiten voor vrouwen en aan
kinderopvangregelingen die geheel of gedeeltelijk
gericht zijn op vrouwelijke werknemers, uiteraard
met het oog op het proportionaliteitsbeginsel.
Toegang tot de arbeid
- Niet-uitkeringsgerechtigden
(meestal vrouwen) komen in de praktijk niet of
nauwelijks in aanmerking voor additionele arbeid,
zoals Melkertbanen.
- Uit onderzoek is
herhaaldelijk gebleken dat gedeeltelijk
arbeidsongeschikte vrouwen, ook als zij wel
uitkeringsgerechtigd zijn, veel minder profiteren
van reïntegratiemaatregelen dan gedeeltelijk
arbeidsongeschikte mannen. Tot dusver heeft er
geen correctie van het beleid plaatsgevonden.
- De positie van de
Vrouw en Werkwinkels, de Migrantenwinkels en de
Vrouwenvakscholen wordt bedreigd door de
Arbeidsvoorzieningswet. Juist deze instellingen
behalen positieve resultaten met betrekking tot
de verbetering van de positie van vrouwen op de
arbeidsmarkt. De achterstanden van vrouwen op dit
terrein zijn nog allerminst ingelopen en de
opheffing van de instellingen zal dat proces
vertragen. Dit levert dus een verslechtering op
vergeleken met de bestaande situatie, wat in
strijd is met het Verdrag.
Specifieke groepen
- Het is noodzakelijk
om rekening te houden met de etnische segregatie
op de arbeidsmarkt, zodat gericht
streefpercentages en -data opgesteld kunnen
worden. Trainingen en organisatieadviezen voor de
integratie van allochtone werknemers moeten
gestimuleerd worden.
- De positie van
vrouwen met een handicap is uitermate zwak, zowel
vergeleken met vrouwen zonder handicap als met
mannen met een vergelijkbare handicap.
- Tot de groep met de
laagste inkomens in Nederland behoort de
omvangrijke en groeiende groep vrouwen van
vijfenzestig jaar en ouder. Deze vrouwen - en
zeker de alleenstaanden - verdienen specifieke
aandacht. Gebrek aan economische zelfstandigheid
en het ontbreken van een aanvullend pensioen
maken dat zij blijvend veroordeeld zijn tot een
minimumbestaan. Vrouwen die wel
pensioenaanspraken hebben, ondervinden vaak de
nadelen van (in)directe discriminatie uit het
verleden. Veel maatregelen die de (in)directe
discriminatie moeten compenseren, komen te laat
of hebben te weinig effect. De al dan niet
expliciete norm in wetgeving en beleid is nog
altijd de jonge prestatiegerichte betaald
werkende.
- Boerinnen en
tuindersvrouwen verkeren in een zwakke positie.
Zij krijgen geen beloning voor hun werk en zijn
dubbel belast met bedrijf en gezin. Betaalde
arbeid buitenshuis verrichten zij vaak uit
noodzaak, vanwege de verarming in land- en
tuinbouw. De beeldvorming over mannelijkheid en
vrouwelijkheid is zeker op het platteland een
factor die de ongelijke machtsverhoudingen in
stand houdt. De overheid zou een campagne kunnen
opzetten, die speciaal gericht is op het
platteland.
- Vrouwen met een
technische beroep vinden moeilijk een baan in het
vak waarvoor zij zijn opgeleid; zij worden nog
steeds niet serieus genomen in de uitoefening van
hun beroep. Het bestrijden van stereotiepe
rolpatronen en vooroordelen blijft dan ook
noodzaak.
- In de gezondheidszorg
wordt veel onbetaald werk verricht; deze werkers
zouden op zijn minst een onkostenvergoeding
moeten krijgen. Verder zouden kinderopvang,
verzekering, scholing, ondersteuning en
vervanging geregeld moeten zijn.
Leeftijdsdiscriminatie
- Er is een sterk
verband tussen vrouwen- en
leeftijdsdiscriminatie. Het arbeidsverleden van
vrouwen is in het algemeen tien jaar korter dan
dat van mannen. Dat heeft gevolgen voor het
inkomen, het persoonlijk vermogen en het
pensioen. Ook andere leeftijdsgrenzen,
bijvoorbeeld de 1990-maatregel en in de Algemene
nabestaandenwet (grens bij personen geboren voor
1950), zullen waarschijnlijk geen sekseneutrale
uitwerking blijken te hebben.
- Er moet ook aandacht
zijn voor de discriminatie naar leeftijd op de
arbeidsmarkt; oudere (her)intredende vrouwen
verkeren in een dubbele achterstandspositie: zij
worden zowel naar sekse als naar leeftijd
gediscrimineerd. Het wordt wenselijk geacht nader
onderzoek te verrichten naar de feitelijke
leeftijdsdiscriminatie van vrouwen.
Economische
zelfstandigheid
- De verplichting tot
economische zelfstandigheid zoals neergelegd in
de 'achttienjarigen-maatregel' (die in haar
uitwerking niet sekseneutraal is), vraagt om
adequate voorlichting.
- De positie van
meewerkende vrouwen in de inkomenstoedeling, de
sociale zekerheid en de belasting moet geregeld
worden. Hetzelfde geldt voor de algemene
gelijkberechtiging van mannen en vrouwen in de
sociale zekerheid en de belastingen.
- Door stijging van de
arbeidsdeelname is het aantal economisch
zelfstandige vrouwen gestegen tot dertig procent,
wat nog veel te laag is. [34] Omdat het overheidsbeleid
gericht is op individualisering wordt het belang
van economische zelfstandigheid alleen maar
groter.
- Omdat vrouwen vaker
dan mannen een verdienende partner hebben, leiden
regelingen met een partner-inkomenstoets bij
vrouwen vaker tot het verlies van een uitkering.
Deze toets dient te verdwijnen om vrouwen conform
het Verdrag dezelfde rechten als mannen op
sociale zekerheid te verzekeren.
- De gelijke
behandeling van vrouwen is niet voldoende
gegarandeerd nu na een arrest van het Europese
Hof van Justitie beloning van overwerk door
deeltijders niet verplicht is. Dit houdt geen
rekening met de extra belasting en kosten (oppas)
voor een deeltijder die overwerkt.
Loopbaan
- Vrouwen zijn
oververtegenwoordigd in de lagere salarisklassen
en stromen moeizaam door, vooral door het
ontbreken van deeltijdwerk op leidinggevende
posities.
- Vrouwen stromen veel
minder dan mannen door naar bestuursfuncties,
ondanks hun capaciteiten. Dit blijkt te worden
veroorzaakt doordat vrouwen het nut van
bestuursfuncties betwijfelen, mannelijke
bestuurders nauwelijks streven naar evenwichtige
vertegenwoordiging en het stereotiepe beeld van
besturen is een mannenzaak, nog steeds bestaat.
Het doorbreken van deze beeldvorming is sociaal
broodnodig en brengt ook economisch profijt.
- Er is onderzoek nodig
naar de slechte vertegenwoordiging van vrouwen in
werkgevers- en werknemersorganisaties op Europees
niveau en vervolgens moeten er maatregelen komen
ter stimulering van deelname.
Pensioenen
- De grootste kwestie
op dit moment is, aldus het Instituut Vrouw &
Arbeid, vanaf welke datum deeltijdwerkers (c.q.
vrouwen) hun recht op gelijke pensioenopbouw
kunnen verwezenlijken. Volgens het Europese Hof
van Justitie hebben deeltijdwerkers een aanspraak
op pensioen met terugwerkende kracht tot 8 april
1976. Over de verjaringstermijn - waarna geen
aanspraak op pensioenopbouw gemaakt kan worden -
bestaat nog steeds onduidelijkheid. De nationale
rechter beslist over verjaring en in de
uitspraken tot op dit moment varieert de
verjaringstermijn van vijf tot twintig jaar. Het
is aan te bevelen deze verjaringstermijn ruim te
nemen, aangezien anders het recht op gelijk
pensioen alsnog gefrustreerd wordt. De overheid
kan maatregelen nemen die bevorderen dat
pensioenfondsen zelf rechten toekennen vanaf in
elk geval 1976. Een aantal fondsen doet dat al.
- De toegang tot
pensioenvoorzieningen is voor flexibele
arbeidscontractanten en uitzendkrachten minder
goed gewaarborgd dan voor werknemers met een vast
dienstverband.
|