Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997 |
4 EEN KEUZE UIT DE
BELEIDSVELDEN 4.1 Inleiding Dit hoofdstuk behandelt de concrete implementatie van het Verdrag aan de hand van een aantal beleidsvelden. Elk beleidsveld wordt ingeleid met een beschrijving van de verdragsverplichtingen. Dat gebeurt aan de hand van de relevante verdragsbepalingen en Aanbevelingen van het CEDAW. Er is verder gekeken naar de eerste Nederlandse CEDAW-rapportage en - indien beschikbaar - literatuur. Vervolgens is uit de ambtelijke en de NGO-bijdragen informatie geselecteerd en tot hoofdlijnen gecomprimeerd om te laten zien hoe de implementatie van verschillende kanten wordt beoordeeld. Tot slot volgen de opvattingen van de commissie over de stand van zaken in het desbetreffende beleidsveld. Voor de meeste beleidsvelden geldt overigens dat een verdiepend (wetenschappelijk) onderzoek geboden is om de verdragsverplichtingen in volle omvang te doorgronden. De rapportagecommissie beschouwt deze aanpak als een voorbeeld van de wijze waarop een nationale rapportage kan worden ingericht. Men kan een dergelijke toetsing uitvoeren op het kleinste beleidsonderdeel, per verdragsartikel of, nog ruimer, per beleidsveld. Voor deze rapportage was een globale toetsing van een beperkt aantal beleidsvelden de enige mogelijkheid, gezien het tijdsbestek en de beschikbare menskracht. Volgende rapportagecommissies zouden naar meer volledigheid kunnen streven en ook andere invalshoeken kunnen nemen, zoals de positie van bepaalde categorieën vrouwen als agrarische vrouwen, gehandicapte vrouwen, zwarte, migranten- of vluchtelingenvrouwen. Er is nu veel onderbelicht gebleven, terwijl er goede gronden zijn om aan te nemen dat ook op niet-behandelde beleidsterreinen, zoals het buitenlandse beleid en de ruimtelijke ordening, zeer veel interessante conclusies te trekken zijn. Hetzelfde geldt voor een benadering vanuit de positie van bepaalde vrouwen. De vraagstelling aan de NGO's is heel open geweest; er zijn geen specifieke beleidsonderdelen genoemd. Dit betekent dat in de NGO-bijdragen kritiekpunten voorkomen, die niet verwerkt zijn in dit hoofdstuk. In veel NGO-bijdragen is aandacht gevraagd voor de handhaving en naleving van het Verdrag in het algemeen. NGO's constateren dat het Verdrag onbekend is bij wetgever, bij beleidsmakers en in de juridische praktijk. [1] Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) onderstreept het belang van een individueel klachtrecht om tot een sterker toezicht te komen en bepleit tevens de vergroting van de genderdeskundigheid van de verschillende toezichthoudende comité's van de Verenigde Naties. De vraagstelling aan de departementen is wél gericht geweest op beleidsonderdelen en specifieke verdragsartikelen. Toch volgden de departementen over het algemeen een eigen koers, waardoor veel beleidsonderdelen onderbelicht zijn gebleven. Dit had tevens tot gevolg dat onderdelen van de ambtelijke rapportages niet in dit hoofdstuk zijn verwerkt. De complete ambtelijke en NGO-bijdragen zijn in aparte werkdocumenten gepubliceerd. [2] |