Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997


3.3.3.2 De inhoudelijke samenhang van het beleid

In het emancipatiebeleid is vanaf het midden van de jaren zeventig een verschuiving te zien van het formuleren van doelstellingen en nota's naar concrete beleidsmaatregelen en handelend optreden. De conceptuele fase werd in 1985 afgesloten met het Beleidsplan Emancipatie, waarvan de uitgangspunten nog steeds gelden. De daaropvolgende beleidsprogramma's, speerpunten, projecten, en het beleid voor specifieke doelgroepen zijn idealiter een afgeleide van de uitgangspunten van het Beleidsplan.

Hoeveel waardering er ook is voor deze beleidsactiviteiten afzonderlijk, geconstateerd moet worden dat de samenhang ontbreekt. De relatie tussen de analyse van de positie van vrouwen en de maatregelen die genomen worden ter verbetering van die positie, is niet helder. Weinig duidelijk is het verband tussen specifieke maatregelen of projecten gericht op vrouwen, en de 'insluizing' hiervan in de 'mainstream'. Met steun van de overheid wordt vaak grote deskundigheid opgebouwd, die vervolgens niet wordt gekoesterd maar afgebroken. Zo zijn er enkele voortreffelijke rapporten en onderzoeken die in opdracht van de overheid zijn gemaakt en gefinancierd, waaraan (nog) onvoldoende gevolg is gegeven. [43]

Het CEDAW was naar aanleiding van de eerste rapportage (1992) kritisch over het beleid in Nederland. De indruk was dat het beleid te weinig analytisch onderbouwd was, en dat de maatregelen op onderdelen onsamenhangend en weinig resultaatgericht waren. Deze kritiek richtte zich vooral op het sociaal-economisch terrein, maar had, zeker op het punt van samenhang en resultaatgerichtheid, een bredere betekenis. Kort gezegd: het CEDAW verwacht voor de volgende rapportage een betere analyse van het gevoerde beleid en meetbare resultaten.

De voorzichtige conclusie kan getrokken worden dat de afstand tussen de uitgangspunten van het regeringsbeleid, neergelegd in het Beleidsplan Emancipatie (1985) en het concrete beleid te groot is. Daardoor is het moeilijk vast te stellen of doelstellingen en implementatie nog steeds in elkaars verlengde liggen.

Dit klemt temeer nu de uitgangspunten van het beleid meer dan tien jaar geleden geformuleerd zijn en het voor de politiek en het ambtelijk apparaat moeilijk is daaraan nog steeds inspiratie te ontlenen, laat staan daarop voort te bouwen. Bovendien is er een trend om meer nadruk op departementaal emancipatiebeleid te leggen, zonder dat er sprake is van een toereikend gemeenschappelijk beleidskader. Mede als gevolg daarvan is de DCE zijn oorspronkelijk functie aan het verliezen als inhoudelijk stimulator en expertisecentrum voor de gehele overheid.

De rapportagecommissie beveelt de opstelling aan van een geactualiseerd en nader uitgewerkt gezamenlijk beleidskader. De "reflectie op de uitgangspunten van beleid", zoals verwoord in de Beleidsbrief Emancipatiebeleid 1997, deze nationale rapportage en de komende CEDAW-rapportage bieden een houvast bij uitstek om zo'n gemeenschappelijk kader te formuleren en te voorzien van een concrete uitwerking per departement. Bijkomend voordeel is dat dan tegelijkertijd uitvoering wordt gegeven aan de - ook namens Nederland ondertekende - aanbeveling terzake van de VN-vrouwenconferentie in Peking. [44]