Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997


3.2.2 De bestrijding van directe discriminatie in de wetgeving

De bestrijding van directe discriminatie in de wetgeving heeft in ons land een lange historie die begint in de jaren zeventig. Teneinde deze vorm van discriminatie te bestrijden, dienden alle wetsbepalingen gezuiverd te worden van elementen waarin ten nadele van vrouwen rechtstreeks verwezen wordt naar het geslacht, of naar onverbrekelijk met het geslacht verbonden kenmerken. Door de wetgevingsoperatie Anders geregeld, die in 1977 van start ging, is in de jaren tachtig een belangrijk deel van de direct discriminerende bepalingen uit de wetgeving verdwenen. [12]

In 1991 is de Slotnota Anders geregeld aan de Tweede Kamer aangeboden. [13] In de aanbiedingsbrief verklaart de staatssecretaris van SZW dat haar integrale bemoeienis met deze operatie, als coördinerend bewindspersoon emancipatiebeleid, eindigt met de behandeling van deze Slotnota:

"De afzonderlijke ministers dienen voortaan rechtstreeks op hun verantwoordelijkheid voor het realiseren van de in deze Slotnota opgenomen voornemens te worden aangesproken. Deze verschuiving past in het bredere kader van ontwikkelingen in het emancipatiebeleid, die erop gericht zijn om waar mogelijk departementen hun eigen verantwoordelijkheid voor het emancipatiebeleid te laten dragen."

Met de Slotnota is de wetgevingsoperatie Anders geregeld van de politieke agenda verdwenen. Het werk aan het uitbannen van directe discriminatie in de wetgeving is overgedragen aan de departementen. Het feitelijke werk is echter nog niet afgerond. In antwoord op Kamervragen heeft de coördinerend bewindspersoon in 1992 voor het laatst een cijfermatig overzicht gegeven van het aantal bepalingen per departement dat is vervallen of aangepast. [14] Van de 550 bepalingen die sedert de tweede vervolgnota Anders geregeld (1985) nog restten, waren in 1991 248 bepalingen vervallen of aangepast. Met betrekking tot 204 bepalingen werd aanpassing aangekondigd; van 56 bepalingen werd gemeld dat wijziging niet werd overwogen; over de resterende 42 bepalingen zou nader worden besloten in het kader van een integrale en systematische benadering van de leefvormenproblematiek (advies commissie-Kortmann). [15]

Hoeveel waardering de operatie Anders geregeld ook verdient - er zijn weinig lidstaten bij het Verdrag waar de directe discriminatie in de wetgeving zo grondig is aangepakt -, er blijven verschillende punten van aandacht met betrekking tot direct sekseonderscheid in de wetgeving:

  • in de Anders geregeld-operatie is het reeds in de startnota (1978) overbodig geoordeeld alle bepalingen uit Boek 1 (N)BW betreffende het wettigen en erkennen van kinderen, de afstamming, het vaderschap, het moederschap, onderhoudsplichten van vaders en moeders op te nemen; dat deel van het personen- en familierecht is aldus slechts pro forma meegenomen in de Anders geregeld-operatie;
  • er is geen centraal overzicht van de voortgang van de aangekondigde werkzaamheden sedert 1991; [16]
  • verder staat niet vast of wetgeving die na 1978 (het tijdstip van de startnota Anders geregeld) tot stand is gekomen, altijd in overeenstemming was met het gelijkheidsbeginsel. Integendeel, in diverse rechterlijke uitspraken is vastgesteld dat het werk van de wetgever die toetsing niet kon doorstaan, bijvoorbeeld bepaalde wetgeving uit de jaren tachtig met betrekking tot de sociale zekerheid;
  • van enkele wetgevingsoperaties kan worden vastgesteld dat het gelijkheidsbeginsel daarin willens en wetens niet of onvoldoende is gerespecteerd. Twee voorbeelden illustreren deze bewering.
    Het meest sprekende is het thans bij de Eerste Kamer aanhangige voorstel tot wijziging van het naamrecht, dat als belangrijkste doel heeft het regelen van de gezamenlijke keuze door ouders van de naam van hun kinderen. [
    17] Uiteindelijk voorstel van de regering was, dat bij gebreke van overeenstemming tussen de ouders het kind van rechtswege de naam van de moeder krijgt. De Tweede Kamer heeft bij amendement een wijziging doorgevoerd: bij gebreke van overeenstemming tussen ouders wordt van rechtswege de naam van de vader gekozen. Deze wijziging, die het primaat van de naam van de vader herbevestigt, is, zoals ook in de literatuur herhaaldelijk is betoogd, manifest in strijd met de letter en de geest van het Verdrag.
    Maatschappelijk minder relevant maar in constitutioneel opzicht even kwestieus, was de weigering van de wetgever om bij de totstandkoming van de Wet op de adeldom het toen gecodificeerde adelsrecht serieus te toetsen aan het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen. [
    18] De samenhang met het al aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van het naamrecht werd door de Kamers aangegrepen om een gedegen bespreking van deze problematiek uit te stellen. Blijkens de aanvaarding van een motie-Scheltema-De Nie is de Tweede Kamer inmiddels tot de conclusie gekomen dat de Wet op de adeldom alsnog in overeenstemming moet worden gebracht met het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen. [19] Het vertoog van de regering dat de adeldom "een historisch instituut" is dat buiten het bereik van het gelijkheidsbeginsel behoort te vallen, gaat niet op. Al was het alleen maar omdat bij de totstandbrenging van de Wet op de adeldom op instigatie van de Kamer de eigentijdse gelijkstelling van wettige, onwettige en adoptiefkinderen in het adelsrecht wettelijk werd vastgelegd. [20]

In de Slotnota Anders geregeld is van ten minste 56 bepalingen aangegeven dat wijziging niet wordt overwogen "omdat daarin geen sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid". In de juridische doctrine wordt algemeen onderschreven dat het verbod van directe discriminatie met zich meebrengt, dat uitzonderingen op de regel - geen onderscheid op grond van geslacht - slechts zijn toegestaan in een beperkt aantal, strikt te toetsen, gevallen (zie hoofdstuk 2). Een gedegen motivering voor het in stand laten van een sekseonderscheid is dus noodzakelijk als deze bepalingen inmiddels niet zijn aangepast. Bovendien geldt, dat rechtvaardigingsgronden in de loop van de tijd door maatschappelijke ontwikkelingen veranderen en dergelijke uitzonderingen derhalve regelmatig opnieuw bekeken moeten worden. [21]

De conclusie is dat de Nederlandse wetgeving nog niet is ontdaan van direct discriminerende elementen. In bepaalde gevallen is dat duidelijk en is ook aanwijsbaar welke actoren daarvoor primaire politieke verantwoordelijkheid dragen: bij het naamrecht is dat de Tweede Kamer, bij het adelsrecht de regering. In andere gevallen is vaak minder duidelijk of direct onderscheid ook directe discriminatie betekent. Juist dan ligt er een taak voor de regering, de coördinerend bewindspersoon en de betrokken departementen, om regelmatig een stand van zaken te geven, en om rechtvaardigingsgronden aan te wijzen voor de bepalingen waarin nog steeds onderscheid wordt gemaakt.