Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997


3.2 Gelijkheid voor de wet en in het openbaar bestuur

3.2.1 Inleiding

Het Verdrag vraagt een actieve opstelling van de overheid bij de uitbanning van ongelijkheid voor de wet. Artikel 2 zegt zelfs dat het werk daaraan "onverwijld" dient plaats te vinden. Dat betekent dat de wetgeving geschoond moet worden van discriminerende elementen. In dit hoofdstuk worden eerst de inspanningen van de overheid besproken tot uitbanning van directe discriminatie (3.2.2) en vervolgens die van indirecte discriminatie (3.2.3). In paragraaf 3.2.4 gaat de rapportagecommissie in op de verplichtingen die op het openbaar bestuur rusten om niet te discrimineren.

Het realiseren van volledige gelijkheid voor de wet betekent tevens dat op de overheid de plicht rust de juiste voorwaarden te scheppen - ook in wettelijke zin - om vrouwen daadwerkelijk van hun rechten gebruik te laten maken. Zo heeft de overheid de taak na te gaan of vrouwen een gelijke toegang hebben tot het rechtssysteem en moet zij gelijke toegang ook bewaken en garanderen. [10] De gelijke beschikbaarheid van rechtshulp voor vrouwen is vanuit de gelijkheid voor de wet een belangrijk aandachtspunt; de plicht deze van overheidswege te verzekeren, volgt rechtstreeks uit artikel 2 a en c. [11]

Ook de vraag in hoeverre het bestaande rechtssysteem daadwerkelijk recht doet aan de belangen van vrouwen, moet in dit verband gesteld worden. Bij de bespreking van het belang van artikel 5 (hoofdstuk 2 paragraaf 2.1.2) is reeds gewezen op de noodzaak om rechtsbegrippen kritisch te hanteren en voortdurend de vooronderstellingen die aan interpretatie van rechtsregels ten grondslag liggen, te onderzoeken. Dit om te voorkomen dat door kritiekloze formulering of toepassing van juridische begrippen genderverschillen gereproduceerd worden.

In wezen vraagt het Verdrag aan de overheid een beleid voor de lange termijn te voeren om de genderideologie van het rechtssysteem zelf aan te pakken - een uitwerking van de artikelen 2 en 3 die in nauw verband staat met de verplichtingen van artikel 5. In het wetgevingsbeleid kunnen daarvoor procedurele voorwaarden geschapen worden, door toetsing van een wetgevingsvoornemens, of emancipatie-effectrapportage en evaluatie van wetgeving.