Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997


2.1.4 Het Verdrag en de maatschappij in verandering

Het Verdrag verplicht tot het invoeren van gelijkheid voor de wet, het werken aan de positieverbetering van vrouwen en het doorbreken van de op de traditionele rolpatronen en vooroordelen gebaseerde cultuur. Het zwaartepunt valt op het creëren van vrijheid om eigen keuzen te maken, op het streven naar een samenleving met gedragsalternatieven voor vrouwen en mannen.

De verdragsstaten verplichten zich tot een voortdurende bijdrage aan dit dynamische veranderingsproces. Het Verdrag mag op onderdelen geleidelijk ten uitvoer worden gelegd. De eisen van de tijd maken immers steeds nieuwe analyses en maatregelen noodzakelijk.

Het veranderingsproces krijgt een extra dynamiek doordat individuen en groepen in de samenleving een andere invulling aan hun bestaan geven. Zij doen dit in een verschillend tempo en langs verschillende wegen. Generatieverschillen, etnische verschillen, verschillen in sociaal milieu, opleiding en toegang tot de arbeidsmarkt, zijn alle van invloed op de uitgangsposities en de veranderingsmogelijkheden. Dynamiek ontstaat ook door veranderingen in technologische en economische omstandigheden.

Er zullen goede kanalen moeten zijn van de samenleving naar de overheid, om te waarborgen dat de positie, behoeften en visies van alle vrouwen bij het beleid worden betrokken. Bovendien blijven onderzoek en internationale uitwisseling belangrijke instrumenten om het veranderingsproces, dat een wereldwijde dimensie heeft, te doorgronden en om adequate overheidsinterventies te bedenken.

De complexiteit van de context waarin het Verdrag wordt uitgevoerd, is echter geen vrijbrief voor een uitvoering die zich zou beperken tot het scheppen van minimale voorwaarden en een minimaal tempo. Ze vereist wel een permanente aandacht voor het veranderingsproces dat zich in de samenleving voltrekt.

Een voorbeeld is de toenemende aandacht die de afgelopen jaren bij de vrouwenbeweging en bij de overheid is ontstaan voor de ontwikkeling van een beleid voor de vergroting van de gedragsalternatieven van mannen, onder meer door de invoering van ouderschapsverlof en andere loopbaanonderbrekingen en het recht op deeltijdarbeid. Op grond van een dynamische verdragsinterpretatie kan een dergelijke verschuiving van de aandacht leiden tot een nieuw soort uitvoeringsmaatregelen. Voorwaarde voor het voeren van een dergelijk ook op mannen gericht beleid is - in het licht van het Verdrag - dat er een positieverbetering van vrouwen mee wordt beoogd.

Een gedifferentieerd beleid ten aanzien van de positie van vrouwen waarin rekening is gehouden met de mogelijkheden van de verschillende generaties, is de zogenoemde 1990-maatregel. Datzelfde geldt voor de beoogde afschaffing van kostwinnersvoorzieningen in de belastingwetgeving. [34]

Dit type maatregelen vermindert in beginsel de financiële ondersteuning van de traditionele, zorgende rol van de vrouw en is daarom in het licht van het Verdrag alleen aanvaardbaar als het geen verslechtering van de positie van vrouwen oplevert. Dit is alleen het geval wanneer de maatregel aansluit bij gedragsveranderingen van mannen en vrouwen en bij concrete veranderingen in de samenleving, die zich reeds hebben voltrokken.

In het voorbeeld van de 1990-maatregel betekent dit dat er sprake moet zijn van feitelijk gelijke kansen op de arbeidsmarkt. In het andere voorbeeld dat er op toereikende wijze in de zorgbehoeften van de samenleving moet zijn voorzien, zonder dat dit blijft leiden tot economische afhankelijkheid voor de zorgverlener van een partner. [35]

De laatste decennia is er in Nederland sprake van een toenemend gebruik van leeftijdscriteria in wetgeving en beleid.

Uit de literatuur blijkt dat er een samenhang bestaat tussen leeftijd als ordeningsprincipe en de positie van vrouwen in de samenleving. Het gebruik van leeftijdscriteria kan verschillende effecten hebben voor mannen en vrouwen, zodat het gebruik van deze criteria indirecte discriminatie van vrouwen kan opleveren. [36]

In de bundel Zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen en het VN-Vrouwenverdrag wordt de emancipatie van vrouwen uit niet-dominante bevolkingsgroepen geplaatst in het kader van het Rassenverdrag en het Vrouwenverdrag gezamenlijk. De menselijke waardigheid is uitgangspunt van beide Verdragen. Een uitvloeisel van deze notie van menselijke waardigheid is een fundamenteel recht op de vorming van de eigen identiteit. De identiteitsvorming van elk individu vindt plaats vanuit de eigen culturele erfenis in relatie tot de gehele samenleving waarbinnen men zich beweegt. [37]

De culturele achtergrond van individuen zal medebepalend zijn voor de wijze waarop zij de nieuwe vrijheden in de veranderende samenleving gebruiken. De culturele achtergrond van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen is veel minder bekend en wordt veel minder begrepen dan die van de verschillende, van oudsher bestaande culturele gemeenschappen in een land. Het ontstaan van een multiculturele samenleving, als een niet te verwaarlozen aspect van de context van de verdragsimplementatie, houdt in dat de allochtone culturele gemeenschappen - naast de autochtone - worden erkend en serieus worden genomen. [38]