Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997


1.4 Werkwijze en ervaringen

De rapportagecommissie heeft op 12 april 1996 voor haar plan van aanpak en activiteiten de goedkeuring van de coördinerend bewindspersoon verkregen. Vervolgens begon zij met het aanboren van informatiebronnen bij NGO's en departementen.

De rapportagecommissie heeft met instemming van de minister ook gezorgd voor de presentatie van het rapport De betekenis van artikel 12 Vrouwenverdrag voor Nederland: gezondheid en recht en het rapport Het Vrouwenverdrag in de Nederlandse rechtsorde.

De ervaring leerde dat de materie complex is en dat het aangedragen materiaal fors in omvang en uiteenlopend van kwaliteit was. Onbekendheid met het Verdrag, zowel bij NGO's als soms op departementen, bemoeilijkte het proces van informatieverzameling.

Op 3 mei 1996 werd in de Staatscourant een oproep aan de NGO's geplaatst met het verzoek om vóór 15 juni 1996 te reageren. Tegelijkertijd werden 150 potentiële informatiebronnen rechtstreeks benaderd: sociale partners, het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, vakgroepen vrouwenstudies, vrouwenorganisaties en andere maatschappelijke organisaties.

Het was de eerste maal dat een dergelijke werkwijze gekozen werd om maatschappelijke geledingen te betrekken bij een rapportage aan de VN. [11]

De aangeschreven organisaties toonden zich verheugd dat om hun inbreng werd gevraagd, maar waren minder gelukkig met de korte tijd die daarvoor gegeven werd.

Zij hebben zich tot het uiterste ingespannen om de rapportagecommissie van materiaal te voorzien. Van haar kant heeft de rapportagecommissie getracht de inbreng van de NGO's te vergemakkelijken door telefonisch contact en overleg. In het algemeen was men blij met de voorlichting die door de rapportagecommissie werd gegeven over het Verdrag, en met het ter beschikking komen van de teksten van de CEDAW-aanbevelingen - zijnde gezaghebbende interpretaties van het Verdrag, die overigens ook voor de nationale rapportage houvast boden. [12]

Het materiaal dat de NGO's aan de rapportagecommissie zonden, was divers van aard. Sommige NGO's konden niet meer doen dan hun belangrijkste rapporten en verslagen sturen met een korte toelichting, andere leverden doorwrochte commentaren op basis van het Verdrag.

Het algemene beeld dat de rapportagecommissie van de NGO-bijdragen heeft overgehouden, is zeer positief. Er is veel belangstelling voor de implementatie van het Verdrag, men wil graag voorgelicht worden over de betekenis en de mogelijkheden van het Verdrag, en de kwaliteit van de NGO-inbreng is over de hele linie hoog. Kennelijk bestaat bij de NGO's deskundigheid op vele uiteenlopende terreinen en is men goed in staat tot improviseren.

De NGO-commentaren zijn voor de rapportagecommissie een belangrijke informatiebron geweest. De commentaren zijn gebundeld en als achtergrondinformatie bij dit rapport beschikbaar. [13]

Aan de departementen die het meest bij het algemene emancipatiebeleid betrokken zijn, is verzocht informatie te geven over het eigen emancipatiebeleid in relatie tot het Verdrag. Het betrof de ministeries van Binnenlandse Zaken (BiZa), Economische Zaken (EZ), Justitie, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC&W), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

Twee belangrijke instanties in de 'national machinery', de Emancipatieraad en de Commissie Gelijke Behandeling (CGB), ontvingen vergelijkbare verzoeken van de rapportagecommissie.

De rapportagecommissie bood waar mogelijk ondersteuning aan de betrokken ambtenaren of raads- of commissieleden door het toezenden van checklists van actuele onderwerpen die te maken hebben met de implementatie van het Verdrag. Ook is - wanneer daartoe aanleiding bestond - informeel overleg gevoerd.

Het was niet altijd eenvoudig om binnen een betrokken departement een goed aanspreekpunt te vinden en er was weinig emancipatiedeskundigheid voorhanden. Soms maakte de tijdsdruk de toeschietelijkheid er niet groter op. Ook onervarenheid met een rapportage over de uitvoering van een Verdrag aan het parlement speelde bij de reacties mee.

Het beeld dat de rapportagecommissie aan de departementale rapportages heeft overgehouden, is: een gefragmenteerde ambtelijke organisatie zonder voldoende coördinatiepunten, waar emancipatiedeskundigheid niet altijd voorhanden was, en waar van een geïntegreerde aanpak meestal geen sprake was. [14] Op departementen waar een vaste contactpersoon de taak heeft de ambtelijke bijdragen te verzorgen voor rapportages aan internationale organen, liep de informatievoorziening een stuk vlotter.

Alle departementale bijdragen en die van de Emancipatieraad en de Commissie gelijke behandeling zijn opgenomen in Werkdocument II bij dit rapport.