16.4.4. Verbetering positie
vrouwen in de arbeidsorganisatie De positie van vrouwen in
arbeidsorganisaties is niet gelijkwaardig aan die van
mannen. Voor een deel hangt dit samen met de moeilijkheid
om betaalde arbeid en ouderschapstaken te combineren en
het gebrek aan scholing en ervaring, maar ook ten aanzien
van rechtspositie, functie-inhoud en functniveau, werk-
en rusttijden bestaan er knelpunten.
Het beleid gericht op bevordering
van de doorstroming van vrouwen naar middelbare en hogere
functies zal worden voortgezet, o.m. door positieve
actiebeleid.
Ook ten aanzien van de gelijke
behandeling van mannen en vrouwen in de arbeid is de
afgelopen tijd een belangrijke stap voorwaarts gezet. Met
de herziening van de wetgeving gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid is beoogd de naleving van
de gelijke behandelingsnorm te vergroten, enerzijds door
inzichtelijker wetgeving, anderzijds door vergroting van
mogelijkheden van de handhaving. De uitbreiding van taken
en bevoegdheden van de Commissie gelijke behandeling en
de introductie van de mogelijkheid van groepsacties zijn
daar voorbeelden van. In 1993 zal een evaluatie-
onderzoek plaatsvinden naar de effectiviteit van deze
wetgeving. Daarnaast zijn de wettelijke bepalingen in de
Arbeidswet en in de Stuwadoorswet waarin onderscheid werd
gemaakt op grond van geslacht inmiddels aangepast.
Tegelijkertijd is voor zwangere werkneemsters het recht
op aangepaste werk- en rusttijden vastgelegd. In het
kader van de vervanging van de Arbeidswet is voorgesteld
om in de nieuwe Arbeidstijdenwet het huidige artikel 10a
uit de Arbeidswet, waarbij zwangere werkneemsters het
recht om een verzoek bij hun werkgever in te dienen om
hun werktijden aan te passen, en waar de werkgever
redelijkerwijs in moet voorzien, te concretiseren. Voorts
is recent het zwangerschaps- en bevallingsverlof naar
grote tevredenheid (zo blijkt uit onderzoek)
geflexibiliseerd.
De verdeling van mannen en vrouwen
over bepaalde beroepen en functies noodzaakt tot
bijzondere aandacht voor de kwaliteit van de arbeid van
vrouwen, aangezien de segregatie op dit moment negatieve
consequenties heeft voor de arbeidsomstandigheden van
werkende vrouwen. De werkmethoden en de gereedschappen in
de zogenoemde traditionele mannenberoepen zijn in de
meeste gevallen niet afgestemd op de belastbaarheid van
vrouwen. Maar daarnaast blijkt ook dat in de traditionele
vrouwenberoepen de arbeidsomstandigheden in veel gevallen
niet afgestemd zijn op de belastbaarheid van vrouwen. Het
gaat hierbij niet alleen om overbelasting maar ook om
onderbenutting. De problemen worden de laatste jaren
zichtbaarder omdat vrouwen minder snel uit het
arbeidsproces treden. Vroeger traden vrouwen uit het
arbeidsproces voordat er klachten waren.
Om de kwaliteit van de arbeid die
door vrouwen wordt verricht te verbeteren is het van
belang dat in arbeidsorganisaties hier expliciet aandacht
aan wordt besteed. Wettelijk zijn zij zij hier ook toe
verplicht. Met name de verbetering van de arbeidsinhoud
en de ergonomie is belangrijk voor vrouwen die
laaggeschoolde arbeid verrichten. Die functies voldoen
veelal niet aan de bepalingen van de
Arbeidsomstandighedenwet.
Uit landelijke gegevens blijkt dat
het overgrote deel van de laaggeschoolde vrouwen na de
geboorte van het eerste kind de arbeidsmarkt verlaat.
Naast vervulling van voorwaarden
die het mogelijk maken dat betaald werk met zorgtaken
gecombineerd kan worden, worden ook de beperkte
functie-inhoud en de arbeidsomstandigheden als
belangrijke redenen genoemd om met werken te stoppen. Als
werkgevers deze vrouwen in dienst willen houden zullen ze
dus ook aan laaggeschoolde vrouwen kwalitatief goede
arbeid moeten aanbieden.
Ten behoeve van de verbetering van
de arbeidsinhoud heeft de overheid een methodiek laten
ontwikkelen, te weten de beoordelingsmethode WEBA
(welzijn bij de arbeid). Met behulp van deze methode kan
bepaald worden of een functie voldoet aan de criteria die
de Arbowet stelt, onder andere of de inhoud van de
functie is afgestemd op de capaciteiten van de werknemer.
Uit de praktijk blijkt dat er ook mogelijkheden zijn om
de functies te verbeteren bijvoorbeeld door het instellen
van taakgroepen die samen verantwoordelijk zijn voor een
deel van het werk. Zo is in de confectie-industrie een
project uitgevoerd om het werk van naaisters te
verbeteren.
Ook met de bedrijfstakgerichte
aanpak van de Arbeidsinspectie worden sociale partners
gestimuleerd om de kwaliteit van de arbeid van vrouwen te
verbeteren.
Deze aanpak is er op gericht om in
samenwerking met werkgevers en werknemers de
arbeidsomstandigheden in verschillende branches te
verbeteren. In iedere bedrijfstak wordt aandacht besteed
aan de positie van vrouwen. Dit betreft zowel het
verbeteren van de arbeidsomstandigheden van vrouwen in
mannenberoepen als het verbeteren van de
arbeidsomstandigheden van vrouwen in vrouwenberoepen
(bijvoorbeeld gezondheidszorg, schoonmaaksector). In
samenwerking met werkgevers- en werknemersorganisaties
uit de bouwnijverheid en de wegenbouw heeft de overheid
het project Vrouwen in de bouw gestart.
Nu wordt een onderzoek gedaan naar
de arbeidsinhoud en arbeidsomstandigheden van vrouwen in
de metaal. Doel van het onderzoek is te verkennen welke
mogelijkheden er zijn om door middel van verbeteringen in
de arbeidsomstandigheden de toetreding van vrouwen in de
metaalproductenindustrie te vergroten. En tevens om
uitstroom van vrouwen in die branche te beperken.
Een voorbeeld van een project van
de Arbeidsinspectie om de arbeidsomstandigheden van
vrouwenberoepen te verbeteren is het project gericht op
kassawerk. De Arbeidsinspectie heeft een Publicatieblad
uitgebracht waarin de eisen t.a.v. ergonomie en
functie-inhoud voor kassawerk in zelfbedieningswinkels
zijn vastgelegd. Op basis van dit Publicatieblad zijn
kassawerkplekken door de Arbeidsinspectie beoordeeld.
Mede naar aanleiding daarvan zijn afspraken gemaakt met
werkgevers- en werknemersorganisaties, kassabouwers en
detailhandelbedrijven over vervanging van slechte
kassameubels.
Verder zal er dit jaar een
onderzoek gestart worden om te bezien of er sprake is van
specifieke stressproblematiek bij werkneemsters.
Sexuele intimidatie is één van de
arbeidsomstandighedenrisico's van vrouwen. Preventie en
bestrijding van sexuele intimidatie kan gezien worden als
een onderdeel van het arbeidsomstandighedenbeleid.
Het kabinet is mede op grond van de
adviezen van de SER en de ER voornemens een wettelijke
verplichting om preventief beleid tegen sexuele
intimidatie te voeren in de Arbeidsomstandighedenwet op
te nemen. Een wetsvoorstel terzake is 10 juni 1992 ter
advisering aan de Arboraad voorgelegd. Nadat de wet
gewijzigd is, zal de Arbeidsinspectie op de naleving van
deze nieuwe verplichting toezien. Op dit moment geeft de
Arbeidsinspectie informatie aan werkgevers en behandelt
zij klachten van slachtoffers.
Het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid laat op dit moment een onderzoek
uitvoeren naar de positieve en negatieve ervaringen van
arbeidsorganisaties met het beleid tegen seksuele
intimidatie. De resultaten van het onderzoek kunnen door
werkgevers gebruikt worden bij het opzetten van een
beleid.
Eind 1991 is de EG-Gedragscode over
waardigheid van vrouwen en mannen op het werk aangenomen.
De Nederlandse overheid heeft in het kader van het
voorzitterschap een congres georganiseerd en zal de
Gedragscode actief verspreiden onder werkgevers- en
werknemers.
Met betrekking tot thuiswerk dat in
de meeste gevallen door vrouwen wordt verricht kan
vermeld worden dat de Arbeidsomstandighedenwet zodanig
gewijzigd zal worden dat alle vormen van thuiswerk onder
de werkingssfeer van de wet gebracht worden. Hiermee
wordt beoogd dat voor thuiswerkers een overeenkomstige
mate van bescherming gaat gelden als voor andere
werknemers. De Arbeidsinspectie experimenteert met een
actiever inspectiebeleid bij thuiswerkers, zo zijn in het
kader van een project in de lederindustrie ook
thuiswerkers bezocht.
Het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid heeft voor drie jaar subsidie toegekend
aan het Integratieproject Thuiswerk van de Vrouwenbond
FNV.
Naar aanleiding van de resultaten
van een onderzoek naar de ontwikkelingen op het gebied
van telewerk zal het kabinet door middel van voorlichting
werkgevers stimuleren om de arbeidsomstandigheden van
telewerkers te verbeteren.
Hoewel gelijke beloning van mannen
en vrouwen in formele zin gewaarborgd is, laat de
praktijk nog systematische achterstanden zien in de
inkomenspositie van vrouwen. De oorzaak hiervan is
gelegen in verschillen tussen mannen en vrouwen in
functieniveau, (betaalde) werkervaring, beroep en
bedrijfstak. Verschillen in opleidingsniveau nemen bij de
nieuwe generatie zo goed als volledig af, maar
verschillen in opleidingsrichting blijven een rol spelen
bij de materiële inkomensachterstand van vrouwen.
Maar ook tussen mannen en vrouwen
met dezelfde hoog gekwalificeerde opleiding ontstaan na
verloop van tijd inkomensverschillen. Nader onderzoek
wijst uit dat deze vooral verklaard moeten worden uit
loopbaanverschillen, óók wanneer, zoals onder hoog
opgeleide vrouwen meer en meer gebruikelijk wordt, dat
zij aan de betaalde arbeid blijven deelnemen na de
geboorte van kinderen. Gezinsverantwoordelijkheid en/of
zorgzelfstandigheid hebben meer consequenties voor de
loopbaan van vrouwen dan voor die van mannen. Ook hierom
wil het kabinet bevorderen dat hogere functies (al dan
niet tijdelijk) in deeltijdarbeid worden verricht. Het
mes snijdt dan aan twee kanten: enerzijds wordt het
vrouwen (en mannen) mogelijk gemaakt de
zorgverantwoordelijkheid te combineren met het vervullen
van functies op hoger niveau. Anderzijds ontstaat dan de
situatie dat mannen niet langer met als argument de
loopbaanperspectieven de zorgverantwoordelijkheid kunnen
ontwijken.
Op het beleidsterrein van inkomens
en uitkeringen is aan vraagstukken van gelijke
behandeling en aanpassing aan de trend naar
individualisering in de afgelopen jaren veelvuldig
aandacht besteed.
Mede in het kader van de herziening
van regelgeving op het terrein van de loon- en
inkomstenbelasting en van de sociale zekerheid is aan
gelijke behandeling van mannen en vrouwen vorm en inhoud
gegeven. Dit heeft ertoe geleid dat rechten in de sfeer
van de loongerelateerde uitkeringen volledig zijn
geïndividualiseerd en die rechten in het kader van de
volksverzekeringen deels zijn geïndividualiseerd en
deels verzelfstandigd. Over het geheel van de
inkomensregelingen bezien is sprake van een gemengd
systeem waarin naast individuele rechten ook overwegingen
van minimumbehoefte op het niveau van het huishouden een
rol spelen. Daarmee is de toets op het gezamenlijk
inkomen van partners beperkt tot de minimumbehoefte
regelingen in de sociale zekerheid en tot regelingen in
de tertiaire sfeer. Bij de begrotingsbehandeling van het
Ministerie van SZW is in december 1991 de motie Van
Zijl/Doelman-Pel aangenomen, waarin wordt gevraagd om een
onderzoek naar de mogelijkheden, inkomensregelingen
verder te verzelfstandigen. De regering heeft naar
aanleiding van deze motie een standpuntbepaling
toegezegd.
Het aandeel van vrouwen in de
laagste inkomensgroepen vormt een afzonderlijk
aandachtspunt. Dit betreft voor een onevenredig groot
deel alleenstaande vrouwen (moeders) die zijn aangewezen
op een bijstandsuitkering of een nabestaanden-uitkering
en oudere alleenstaande vrouwen.
Een belangrijk deel van het
wettelijk stelsel van sociale zekerheid is
geïndividualiseerd, maar omdat het recht op een sociale
zekerheidsuitkering veelal is afgeleid van het verricht
hebben van betaalde arbeid blijft het beroep op een deel
van de sociale zekerheid door vrouwen nog achter bij die
van mannen. Daarnaast blijft ook de vermogensopbouw van
vrouwen nog achter bij die van mannen, omdat bijvoorbeeld
in de sfeer van de aanvullende pensioenen de opbouw van
pensioenrechten eveneens is verbonden aan het met
betaalde arbeid verworven inkomen. Het bevorderen van
economische zelfstandigheid langs de weg van betaalde
arbeid heeft daarom mede tot effect dat vanuit het
terrein van de sociale zekerheid een bijdrage geleverd
wordt aan evenwichtige vermogens- en inkomensverhoudingen
tussen mannen en vrouwen.
De opheffing van de nog ongelijke
positie van mannen en vrouwen op het terrein van de
aanvullende pensioenen zal de komende jaren nog
aanzienlijke inspanningen vergen. Inmiddels is bij de
Tweede Kamer een novelle ingediend bij het wetsvoorstel
ter implementatie van de vierde EG-richtlijn gelijke
behandeling mannen en vrouwen.
16.5. INTERN EMANCIPATIEBELEID
In 1991 is een plan Positieve Actie
voor Vrouwen 1991-1995 vastgesteld, waarin afspraken zijn
gemaakt over streefcijfers en tijdpaden, en waarin tevens
accent wordt gelegd op het bevorderen van de doorstroom
van vrouwen naar hogere functies, het voorkomen van
uitstroom en beïnvloeding van het werkklimaat.
Binnen dit kader stellen sectoren
zelf, eventueel per dienstonderdeel, hun streefcijfers en
positieve actieprogramma's vast, en rapporteren jaarlijks
over de voortgang.
SZW had eind 1990 36,9% vrouwen in
dienst. Eind 1991 was dit als gevolg van reorganisatie
van het departement gedaald tot 34,4%. Het percentage
vrouwen in schaal 10 en hoger bedroeg eind 1990 16,9% en
groeide in 1991 tot 18,4%.
Wat betreft het punt doorstroming
van vrouwen is te melden dat vrouwen vanaf schaal 10
(mannen vanaf schaal 11) deel uitmaken van de management
Developmentdoelgroep. In het MD-beleid is speciale
aandacht voor vrouwen. Vrouwen die voor een functie
geschikt zijn kunnen worden benoemd, ook als er mannen
zijn met meer kwalificaties. Vrouwen worden bij voorkeur
voorgedragen als er een op hen passende
doorstroommogelijkheid is. Bij de procedure voor
vervulling van vacatures in hogere schalen worden ook
vrouwen uit lagere schalen uit de MD-doelgroep betrokken,
zodat vrouwen door middel van MD één of meer schalen
kunnen overslaan.
Voor vrouwen in de MD-doelgroep
bestaat een op hen gericht opleidingsaanbod voor
oriëntatie op managementfuncties. Aan de doorstroom van
vrouwen in managementondersteunende functies wordt
eveneens aandacht besteed.
De instroom van vrouwen bij SZW is
goed, maar de uitstroom is hoog. Aan het voorkómen van
uitstroom van vrouwen wordt inhoud gegeven door een
onderzoek naar de redenen van uitstroom, op grond waarvan
het beleid kan worden aangepast.
Ook het aanbieden van kinderopvang
leidt tot het bevorderen van doorstroom en het tegengaan
van uitstroom. SZW biedt kinderopvang voor kinderen tot
vier jaar, zowel in Den Haag als bij de buitendiensten.
Er bestaat de mogelijkheid van buitenschoolse opvang voor
kinderen tot 12 jaar. De uitvoering van de kinderopvang
is uitbesteed aan een externe organisatie. Beïnvloeding
van het werkklimaat gebeurt o.a. door het jaarlijks
organiseren van de viering van Internationale Vrouwendag,
door artikelen in SZW-publikaties en door het
emancipatieaspect in zoveel mogelijk regulier beleid of
activiteiten mee te nemen. In 1990 is een groots
opgezette voorlichtingscampagne rond sexuele intimidatie
uitgevoerd, die werknemers meer bewust heeft gemaakt van
deze problematiek en van de mogelijkheden om iets te doen
aan concrete gevallen. Het beleid rond sexuele
intimidatie - waarin het functioneren van
vertrouwenspersonen en klachtencommissie is geregeld -
zal worden voortgezet.
16.6. ORGANISATIE VAN HET
DEPARTEMENT MET BETREKKING TOT HET EMANCIPATIEBELEID
Binnen het departement is elke
sector verantwoordelijk voor de integratie van het
emancipatie-facet in het eigen beleid. Voorts zijn er
sectoren die specifieke taken hebben op het terrein van
de verbetering van de positie van vrouwen in de arbeid.
De Departementale Overleggroep Emancipatiezaken (DOE)
heeft een onder meer voorbereidingsfunktie voor het
SZW-standpunt in de ICE.
In het licht van dit
beleidsprogramma zijn de taken en de samenstelling van de
DOE opnieuw bezien.
Besloten is om het intern
emancipatiebeleid uit het takenpakket van de DOE te halen
en deze taken over te dragen aan het functioneel overleg
personeelsbeleid.
|