Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



16. SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

16.1. DOELSTELLINGEN/KERNTAKEN DEPARTEMENT

De hoofddoelstellingen van SZW liggen op het terrein van arbeid en inkomen.

Een eerste hoofddoelstelling is bevordering van de deelname aan betaalde, kwalitatief goede arbeid en voorkoming onvrijwillige uitval uit arbeid.

Een tweede hoofddoelstelling is het waarborgen van een basisvoorziening ten aanzien van het inkomen zolang iemand onvrijwillig geheel of gedeeltelijk zonder arbeid is, of de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Bij de realisatie van beide hoofddoelstellingen wordt voorrang gegeven aan de bevordering van de arbeidsparticipatie.

De doelstellingen van SZW nemen een centrale plaats in in het emancipatiebeleid: immers, deelname aan betaalde arbeid levert niet alleen economische zelfstandigheid op, maar verschaft ook toegang tot posities waar besluitvorming plaatsvindt. Voorts vormt deelname aan betaalde arbeid een belangrijke mogelijkheid tot individuele zelfontplooiing en tot het aangaan en onderhouden van sociale contacten. Om die reden is de coördinatie van het emancipatiebeleid ook toevertrouwd aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

16.2. VERTALING NAAR EMANCIPATIE-DOELSTELLINGEN

Voor het terrein van arbeid en inkomen is in 1985 in het Beleidsplan emancipatie de centrale emancipatiedoelstelling als volgt geformuleerd:

"Het bereiken van een situatie waarin ieder volwassen individu, ongeacht de leefvorm waarvan hij of zij deel uitmaakt, in eigen levensonderhoud kan voorzien en voor zich zelf kan zorgen. In principe zal deze situatie worden gerealiseerd via een groeiende deelname aan de betaalde arbeid, en waar mogelijkheden daartoe ontbreken door het realiseren van een (eigen recht op) uitkering volgens de regels van de sociale wetgeving. In deze doelstelling ligt een zo algemeen mogelijke deelname aan de betaalde arbeid besloten, maar evenzeer de veronderstelling van een net zo algemene deelname aan de onbetaalde arbeid."

Aan de realisering van deze doelstelling is de afgelopen jaren middels verschillende maatregelen en activiteiten gewerkt vanuit het emancipatiebeleid van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In 1990 is in het kabinetsstandpunt "De positie van vrouwen in de arbeid" [35] een integraal overzicht terzake geboden. In dat kabinetsstandpunt is een aantal thema's onderscheiden: arbeidsmarktpositie van vrouwen, combinatie ouderschap en betaalde arbeid, positie van vrouwen in arbeidsorganisaties, inclusief inkomen en sociale zekerheid.

De realisering van de centrale doelstelling op de drie genoemde thema's is uiteraard geen exclusieve verantwoordelijkheid van SZW. Meerdere actoren zijn hiervoor mede verantwoordelijk zoals werkgevers en werknemersorganisaties en gemeenten. Individuele burgers, maatschappelijke organisaties en natuurlijk de vrouwenbeweging in brede zin hebben hierbij evenzeer hun aandeel. De wijze waarop aan die verantwoordelijkheden vorm en inhoud wordt gegeven varieert. SZW is met name verantwoordelijk voor een basisniveau aan bescherming en regelgeving op het terrein van arbeid en inkomen. Het realiseren van bijvoorbeeld het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen behoort tot genoemd basisniveau. Op andere punten voert SZW een stimulerend beleid dat erop gericht is dat anderen hun verantwoordelijkheid (kunnen) nemen. Op weer andere punten is er sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid en sociale partners, zoals ten aanzien van het arbeidsvoorzieningsbeleid. In het kabinetsstandpunt "De positie van vrouwen in de arbeid" is nader ingegaan op de verantwoordelijkheidsverdeling.

16.3. FEITELIJKE ONTWIKKELINGEN EN KNELPUNTEN

Over de wenselijkheid van het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van vrouwen bestaat consensus. Het gaat echter niet om arbeidsparticipatie alleen, maar om arbeidsparticipatie in zodanige omvang dat economische zelfstandigheid gerealiseerd kan worden. Voorts is de wijze waarop geparticipeerd kan worden van belang: combinatie met andere taken moet mogelijk zijn, de kwaliteit van de arbeid moet voldoende zijn.

In het reeds genoemde kabinetsstandpunt is geconstateerd dat de afgelopen jaren op een aantal fronten belangrijke verbeteringen in de positie van vrouwen zijn gerealiseerd. Tevens is hierin aangegeven welke nadere activiteiten zijn of zullen worden genomen. Gezien de betekenis van deze activiteiten voor de onderscheiden speerpunten is de concrete voortgang ervan opgenomen in hoofdstuk 16.4.

De ontwikkelingen tot nu toe overziende kan -in grote lijnen en deels ter aanvulling op hetgeen in het kabinetsstandpunt is gemeld- geconstateerd worden dat de arbeidsparticipatie van vrouwen weliswaar is toegenomen maar dat vrouwen nog niet een aan mannen gelijkwaardige positie innemen: zij nemen het overgrote deel van de onbetaalde arbeid voor hun rekening en ook als zij gaan deelnemen aan betaalde arbeid leidt dit vrijwel niet tot herverdeling van de onbetaalde arbeid. Wanneer zij betaald werken is dit veelal in kleine deeltijdbanen, in lagere functies en in een beperkt aantal beroepen en hun inkomenspositie is - mede daardoor - slechter. Hoewel de faciliteiten voor de combinatie van ouderschap en betaalde arbeid ruimer beschikbaar zijn, is het combineren van taken nog steeds een probleem, zeker waar de herverdeling van onbetaalde arbeid nog achterblijft. Positief is de groeiende wens onder mannen om in deeltijd te werken, maar de onvoldoende beschikbaarheid van grote deeltijdbanen en de - nog steeds - ongelijke (rechts)positie van deeltijdwerkers maakt dat realisering van deze wensen stagneert. Tegelijkertijd is die slechtere positie in afwijkende arbeidspatronen er de oorzaak van dat vrouwen die veelal werkzaam zijn als deeltijdwerker, flexibele arbeidskracht of thuiswerker slechter af zijn.

Door de verdere vergroting van de arbeidsparticipatie door vrouwen is herverdeling van de onbetaalde arbeid noodzakelijk. Dit is voor de komende jaren een speerpunt van algemeen emancipatiebeleid. Ook aan de oplossing van de knelpunten in de betaalde arbeidssfeer wordt met voortvarendheid gewerkt. Tot nu toe gebeurt dit echter veelal binnen de structuren en cultuur die historisch zo gegroeid zijn, terwijl niet alleen de toename van het aantal mensen dat betaalde arbeid met andere verantwoordelijkheden moet c.q. wil combineren, maar ook andere ontwikkelingen zoals de internationalisering, voortschrijdende technologie e.d. vragen om meer fundamentele aanpassingen op verschillende terreinen. In het genoemde kabinetsstandpunt werd voor het terrein van de arbeid reeds aangegeven dat de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen leidt tot wijzigingen in arbeidspatronen, organisatiepatronen en arbeidsvoorwaarden. In de Memorie van Toelichting bij de begroting voor 1993 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is terzake opgemerkt: "Voor de onderneming betekent deze "nieuwe werknemer", te weten de werknemer (man of vrouw) die een bepaalde verdeling in de tijd wenst van werk en verplichtingen die buiten de sfeer van de betaalde arbeid liggen, niet alleen een verminderde full-time inzetbaarheid, maar ook mogelijkheden tot grotere flexibiliteit." Ook de OESO signaleert in het rapport "Shaping structural change" dat er fundamentele veranderingen aan de gang zijn en dat de arbeidsorganisaties daarbij moeten aansluiten. Aanzetten daartoe zijn in de praktijk ook al te zien. Zo zijn er bij sommige bedrijven al mogelijkheden voor werknemers om niet gebruikte arbeidsvoorwaarden (bijv. vakantiedagen, winstdeling, atv-dagen) op een door de werknemer zelf gekozen tijdstip in te zetten voor zaken als meer ouderschapsverlof, financiering van de kinderopvang, extra pensioenopbouw enz.

Gerelateerd aan de in het Beleidsplan Emancipatie (1985) geformuleerde centrale emancipatiedoelstelling voor het terrein arbeid en inkomen betekent een en ander dat in alle sectoren toegewerkt zal moeten worden naar een organisatie van de arbeid waarin rekening wordt gehouden met een scala van individuele situaties, en waarin de keuze van individuen om op een bepaalde wijze hun leven in te richten zo min mogelijk belemmerd wordt. Het kabinet realiseert zich daarbij zeer wel dat er weliswaar zowel aan werkgevers als aan werknemerszijde behoefte bestaat aan meer flexibiliteit en "arbeid op maat" maar dat de belangen van werkgevers en werknemers niet geheel parallel lopen. Voor de komende periode staat dan ook centraal de vraag hoe een nieuw evenwicht kan worden gevonden.