Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



15.4. SPEERPUNTEN

15.4.1. Speerpuntprogramma

Ter realisering van de emancipatiedoelstelling is thans een Speerpuntprogramma Vrouwen en Ontwikkeling van kracht. Dit bevat activiteiten op de volgende hoofdterreinen:

15.4.1.1. Beleidsontwikkeling

Dit betreft de bijdrage van het Speerpuntprogramma aan de verdere ontwikkeling van het V&O-beleid, zowel wat betreft de theoretische onderbouwing (verdere uitwerking van de autonomiebenadering) als de operationalisering ervan in het gehele OS-programma.

15.4.1.2. Sectorale en thematische vernieuwing

Het opbouwen van kennis omtrent sectoren en thema's die binnen het kader van het V&O-beleid prioritaire aandacht verdienen zoals politieke en institutionele autonomie, genderideologie, fysiek geweld, relatie V&O-aspecten met andere sectoren en thema's.

15.4.1.3. Instrumentariumontwikkeling

Dit betreft het ontwikkelen van instrumenten die het V&O-beleid dienen te operationaliseren. Dit houdt ondermeer in het ontwikkelen van meetbare en controleerbare streefcijfers en toetsingscriteria.

Operationalisering van het autonomie beleid staat hoog op de agenda van het speerpuntprogramma Vrouwen en Ontwikkeling.

Er wordt gewerkt aan instrumenten die ervoor moeten zorgen dat projecten vanaf het begin rekening houden met de belangen van vrouwen.

Voorbeelden van deze instrumenten zijn de in Ontwikkelingstoets geïntegreerde Vrouwen en Ontwikkeling (V&O)toets, het V&O profiel, de Vrouwen-Effectstudie en de V&O streefcijfers zoals genoemd in de regio- en landenbeleidsplannen.

Per 1 mei 1992 werden nieuwe eisen gesteld aan de uitvoering van het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Bij de projectmatige beleidsimplementatie heeft dit tot gevolg gehad dat in de projectcyclus een nieuwe toets, de ontwikkelingsstoets, werd doorgevoerd bestaande uit vragen met betrekking tot armoede, milieu en vrouwen en ontwikkeling. De V&O toets bevat een aantal vragen naar het hanteren van DAC/WID criteria, alsmede een elftal indicatoren over verwachte effecten van de interventie op de positie van vrouwen. Een negatief eindresultaat zal moeten leiden tot een afkeuring dan wel bijstelling van het project.

In 1992 is een begin gemaakt met het ontwikkelen van V&O profielen op landen- en provincieniveau in programma-, regio-en sectorlanden, met zoveel mogelijk geïntegreerd met armoede- en milieuprofielen. Deze profielen bevatten een gegevensbestand over de positie van vrouwen en de mogelijkheden voor het vergroten van hun zeggenschap, aan de hand waarvan projecten getoetst kunnen worden op het V&O gehalte.

Daarnaast worden Vrouwen Effect Studies ontwikkeld. Een Vrouwen Effectstudie is een studie aan het begin van de projectcyclus, waarbij wordt onderzocht hoe het project aansluit bij de belangen en behoeften van vrouwen en welke effecten er voor hen van het project te verwachten zijn. De studie moet gegevens opleveren voor verdere projectplanning, zodat de activiteiten relevant worden voor vrouwen en hun autonomie versterken. De wenselijkheid van een dergelijke studie wordt per project bepaald aan de hand van de Ontwikkelingstoets.

In 1993 zal de realisering van de V&O streefcijfers zoals vermeld in de regio-enbeleidsplannen verder begeleid en bewaakt worden.

15.4.1.4. Technische advisering

Het toetsen van en de technische advisering over de V&O-dimensie van alle daarvoor in aanmerking komende bilaterale en multi-bilaterale projecten (met uitzondering van de projecten gefinancierd door het speerpuntprogramma zelf, welke getoetst worden door het bureau Technische Advisering) in verschillende fasen van de projectcyclus.

15.4.1.5. Financiële ondersteuning

Financiering, binnen vastgestelde procedures, van activiteiten die vallen binnen de doelstelling van het programma (zie doelstellingen van het Vrouwenfonds).

15.4.2. Organisatie van het Speerpuntprogramma

Het Speerpuntprogramma Vrouwen en Ontwikkeling vormt een bundeling van deskundigheid en krachten en heeft een eigen plaats in de besluitvormingsprocedures. Het Speerpuntbureau is geplaatst binnen de Directie Speerpuntprogramma's en Technische Advisering. Het bureau heeft 7,5 formatieplaatsen, waarvan 6 formatieplaatsen voor V&O-deskundigen en 1,5 voor administratieve ondersteuning. Daarnaast is er een halve formatieplaats V&O bij het bureau Technische Advisering om de activiteiten gefinancierd uit het Vrouwenfonds te toetsen en toe te zien op integratie van V&O bij andere taken van dit bureau.

15.4.3. Sectorspecialisten vrouwen en ontwikkeling

Het aantal sectorspecialisten V&O op de ambassades is toegenomen. Er zullen in 1993 15 sectorspecialisten werkzaam zijn op de ambassades in de belangrijkste programma- en regiolanden. De sectorspecialisten V&O op de ambassades zijn een belangrijke schakel in het vertalen van de behoeften van vrouwen naar het ontwikkelingssamenwerkingprogramma.

Om sneller en efficiënter te kunnen inspelen op activiteiten gericht op het vergroten van de autonomie voor vrouwen werd een deel van de middelen van het vrouwenfonds gedelegeerd naar de ambassades, waar de sectorspecialisten V&O werkzaam zijn.

15.4.4. Vrouwenfonds

Het Speerpuntenprogramma beschikt over het zogenoemde Vrouwenfonds. De middelen van dit fonds nemen van 17 miljoen in 1992 geleidelijk toe tot 35 miljoen in 1995.

Als algemene stelregel geldt dat het in de Nota geformuleerde V&O-beleid wordt uitgevoerd als geïntegreerd onderdeel van alle bestaande bilaterale programma's. Dat betekent dat activiteiten gericht op de positieverbetering van vrouwen voor financiering in aanmerking kunnen komen binnen alle bestaande begrotingscategorieën wanneer zij aan de criteria van die programma's voldoen.

Daarnaast zijn de specifieke doelstellingen van het Vrouwenfonds:

a. Het ondersteunen van de uitvoering van het V&O-beleid.

Het Vrouwenfonds zal activiteiten financieren die tot doel hebben het V&O beleid te operationaliseren en te monitoren. Van groot belang is de opbouw van lokale V&O-deskundigheid in ontwikkelingslanden. Daarnaast heeft ervaring met de inzet van V&O-deskundigheid bij een aantal (inter)nationale instellingen geleerd dat dit een effectief instrument kan zijn om V&O-beleid en uitvoering ervan binnen die organisaties vorm te geven. Om deze doelstelling te realiseren zal uit het Vrouwenfonds de inzet van V&O-expertise gefinancierd worden bij (een beperkt aantal) ontwikkelingsorganisaties, die van belang zijn voor de uitvoering van het Nederlandse OS-beleid.

b.Het ondersteunen van innoverende en katalyserende activiteiten.

Het Vrouwenfonds zal innoverende en experimentele projectactiviteiten financieren of "seed money" inzetten voor het opstarten van activiteiten. Voorwaarde is dat vervolgaanvragen zullen worden gefinancierd uit reguliere programmafondsen. Ook zal onderzoek worden gefinancierd dat aansluit bij het Vrouwen en Autonomiebeleid. Het accent zal gelegd worden op activiteiten op lokaal niveau, die gericht zijn op het vergroten van de zeggenschap van vrouwen en het zichtbaar maken van vrouwenbelangen.

c. Het versterken van de internationale vrouwenbeweging.

Financiële steun, en met name institutionele steun aan (inter)nationale vrouwennetwerken en de lokale vrouwenbeweging in OS-landen voor het opbouwen en versterken van de internationale vrouwenbeweging, is mogelijk uit het Vrouwenfonds.

Netwerken hebben tot doel bij te dragen aan de zeggenschap en machtsvorming van vrouwengroepen door onderlinge uitwisseling en gezamenlijke actie. Vooral voor vrouwenorganisaties in ontwikkelingslanden die weinig toegang hebben tot andere informatiebronnen is deze activiteit waardevol.

15.5. INTERN EMANCIPATIEBELEID

Voor dit onderdeel zij verwezen naar hoofdstuk 8, waarin het algemene beleid van Buitenlandse Zaken wordt beschreven.

15.6. ORGANISATIE VAN HET EMANCIPATIEBELEID

Voor dit onderdeel zij verwezen naar hoofdstuk 8, waarin het algemene beleid van Buitenlandse Zaken wordt beschreven.