15. HET BELEIDSTERREIN
ONTWIKKELINGSSAMENWERKING 15.1. DOELSTELLINGEN/KERNTAKEN
DEPARTEMENT VAN BUITENLANDSE ZAKEN MET BETREKKING TOT
ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
De hoofddoelstelling van het
Ontwikkelingssamenwerkingsbeleid is duurzame
armoedebestrijding. Hierbij wordt uitgegaan van een
regionale benadering. Het merendeel van de armen woont in
Zuid-Azië en sub-Sahara Afrika. Schuldenverlichting en
economische groei zijn niet voldoende om de armoede te
doen afnemen. Groei komt immers niet per definitie ten
goede aan de armste bevolkingsgroepen. Bovendien stelt de
natuurlijke leefomgeving grenzen aan de groei.
In programma- en regiolanden
bestaat de mogelijkheid activiteiten te ontplooien uit
vier speerpuntprogramma's, t.w. milieu, vrouwen en
ontwikkeling, stedelijke armoedebestrijding en onderzoek.
De Nederlandse hulpinspanning zal
zich vooral richten op de armste landen. Bij het aangaan
van samenwerkingsrelaties gaat de voorkeur uit naar
landen die -in het kader van een evenwichtig
macro-economisch beleid- ontwikkelingsprocessen aan de
basis stimuleren en ondersteunen.
Hierbij moet de productieve basis
van de economie in ontwikkelingslanden worden versterkt
en verbreed en zal de eigen cultuur in het
ontwikkelingsland uitgangspunt zijn. Er wordt een sterker
accent gelegd op het voorkomen van schendingen van
mensenrechten.
15.2. VERTALING NAAR
EMANCIPATIEDOELSTELLINGEN
15.2.1. Doelstelling van het
vrouwen en ontwikkelingsbeleid
De doelstelling van het vrouwen en
ontwikkelingsbeleid is het bevorderen van autonomie van
vrouwen in fysiek, economisch, politiek en
sociaal-cultureel opzicht.
Deze doelstelling is uitgewerkt in
twee subdoelen:
- Geen enkele uit Nederlandse
ontwikkelingsgelden gefinancierde activiteit mag
resulteren in een verslechtering van de positie
van vrouwen.
- In het jaar 1998 zal ten
minste 50% van de uitgaven binnen Nederlandse
activiteiten in de programma's die voor vrouwen
van direct belang zijn en gefinancierd worden uit
bilaterale programma's, voldoen aan de
OESO/DAC/WID-criteria. Deze "Women In
Development" criteria zijn opgesteld door de
"Women In Development" Expert Groep van
het Development Assistance Committee van de OESO.
De DAC/WID-criteria zijn criteria die ertoe
dienen om in de verschillende fasen van de
projectcyclus participatie en Vrouwen en
Ontwikkeling (V&O) deskundigheid te
garanderen.
15.2.2. De OESO/DAC/WID-criteria
De OESO/DAC/WID criteria luiden als
volgt:
- Vrouwen uit het ontvangende
land, bij voorkeur van de doelgroep zelf, moeten
betrokken zijn bij de identificatie en
formulering van het project. Het projectdocument
dient aan te geven hoe vrouwen betrokken worden.
- Vrouwen uit de doelgroep
moeten actief deelnemen aan de uitvoering van het
project.
- In het projectdocument moeten
obstakels voor vrouwelijke participatie
geïdentificeerd worden en moeten maatregelen
ontworpen worden om dergelijke obstakels te
overwinnen.
- V&O-deskundigheid moet
gedurende de gehele projectcyclus beschikbaar
worden gesteld om de volledige participatie van
vrouwen te verzekeren. Het projectdocument dient
aan te geven hoe dit zal geschieden.
In alle landen- en
regiobeleidsplannen voor 1992-1995 wordt Vrouwen en
Ontwikkeling als specifiek aandachtsgebied behandeld.
Niet alleen wordt sectorgewijs de positie van en het
beleid ten opzichte van vrouwen belicht, maar ook wordt
aangegeven op welke wijze vrouwen de mogelijkheid krijgen
hun eigen voorwaarden en prioriteiten te stellen in het
ontwikkelingsproces. Daarnaast zijn er in de landen- en
regiobeleidsplannen kwantitatieve doelstellingen voor
Vrouwen en Ontwikkeling geformuleerd. Deze doelstellingen
gelden met name voor die sectoren die van direct belang
zijn voor vrouwen. In elk land- en regiobeleidsplan is
aangegeven welk percentage van de bilaterale uitgaven zal
moeten voldoen aan alle DAC/WID-criteria. Bij de
vaststelling van dit percentage wordt rekening gehouden
met het genoemde streefcijfer van 50% van de bilaterale
uitgaven, te bereiken in 1998. Door een consequente
toepassing van de DAC/WID-criteria zal de
autonomie-oriëntatie van projecten aanzienlijk verhogen.
Op het begrip autonomie wordt hieronder nader ingegaan.
15.3. FEITELIJKE ANALYSE EN
KNELPUNTEN
In 1987 werd het Actieprogramma
Vrouwen en Ontwikkeling 1987-1990 aan de Tweede Kamer
aangeboden. Het Actieprogramma bevat instrumenten en
maatregelen voor realisering van het beleid. In de
recente evaluatie van het Actieprogramma wordt
geconcludeerd dat het Actieprogramma een produkt van zijn
tijd is. In een poging V&O te laten doorbreken in de
Nederlandse ontwikkelingssamenwerking en over de hele
breedte ervan te integreren, is een scala aan maatregelen
voorgesteld, zonder enige rangorde. Hieraan zitten
positieve en minder positieve kanten. Positief is dat
deze aanpak ertoe heeft geleid dat men in alle
programma's en sectoren geacht werd iets aan het
V&O-beleid te doen en nu aanspreekbaar is op de
resultaten ter zake.
Tegelijkertijd maakt het ontbreken
van nuancering en prioriteitenstelling het beleid echter
weinig overzichtelijk en moeilijk hanteerbaar. De brede
aanpak van V&O kan beschouwd worden als een
belangrijke en noodzakelijke fase in de
beleidsontwikkeling. Een fase die nu echter afgesloten
kan worden en vervangen door een meer gerichte,
gedifferentieerde en consistente aanpak. Het maken van
beleidskeuzen, het aangeven van een rangorde en het
aanduiden van verantwoordelijkheden vormen belangrijke
onderdelen daarvan. (Zie verder Evaluatie Actieprogramma
Vrouwen en Ontwikkeling, juni 1991).
In de nota Een Wereld van Verschil
(1990) is te lezen dat economische en politieke
ontwikkelingsprocessen in het algemeen geen positieve
uitwerking gehad hebben op de positie van vrouwen en dat
dit mede het gevolg is van de manier waarop vrouwen in
ontwikkelingsprocessen werden opgenomen of buiten
beschouwing gelaten. Het streven naar een samenleving,
waarin ruimte en zeggenschap van de één niet ten koste
van de ander kan gaan, kan alleen worden verwezenlijkt
als aan de machtsongelijkheid tussen mannen en vrouwen
een einde komt. Deze patriarchale machtsstructuren zijn
echter zo ingeslepen in alle levenssferen, dat er ruimte
voor vrouwen nodig is om eigen voorwaarden en
prioriteiten te stellen om zelf te kunnen bepalen hoe zij
zeggenschap kunnen verkrijgen zowel in hun
maatschappelijke als persoonlijke leven.
Dit is het beste weer te geven door
het autonomie-begrip. Autonomie wordt omschreven als
zeggenschap over eigen leven en lichaam met als
belangrijkste elementen:
- fysiek: volledige beschikking
over eigen seksualiteit en vruchtbaarheid.
- economisch: gelijke toegang
tot en zeggenschap over produktiemiddelen;
- politiek: zeggenschap,
zelfbeschikking en machtsvorming in een
zelfgekozen richting;
- sociaal-cultureel: recht op
eigen identiteit en gevoel voor eigenwaarde.
Om autonomie van vrouwen in het
beleid gestalte te geven, is in genoemde nota
aangekondigd dat Vrouwen en Ontwikkeling als thema in het
gehele Ontwikkelingssamenwerkingsprogramma wordt
ingevoerd.
De institutionele vertaling daarvan
heeft plaats in de vorm van het instellen van een
speerpunt Vrouwen en Ontwikkeling.
|