Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



14.3.2. Herijking onderwijsemancipatiebeleid

In de Memorie van Toelichting bij de begroting 1992 wordt betoogd dat herijking van het onderwijsemancipatiebeleid nodig is. De conclusie wordt getrokken dat gemeten naar de gestelde doelen de bereikte resultaten op een aantal terreinen als teleurstellend zijn te beoordelen. Zo kiezen, ondanks een variëteit aan inspanningen, meisjes op basis van seksegebonden en cultuurgebonden invloeden nog steeds vroegtijdig, tijdens het basisonderwijs, en onevenredig veel voor bepaalde opleidingen en sectoren, blijven onderwijsparticipatie en beroepskwalificatie van allochtone meisjes in het voortgezet onderwijs achter en daalt het aantal vrouwen in managementfuncties. Geconstateerd wordt dat, waar de overheidsinspanning sterk gericht is geweest op het vergroten van de aanbodmogelijkheden (materiaalontwikkeling, nascholing en voorlichting), dit onvoldoende heeft geleid tot het bereiken van de emancipatiedoelen in de dagelijkse schoolpraktijk. De conclusie dat dit noodzaakt tot een herbezinning op de effectiviteit van de gekozen beleidsinstrumenten vloeit hieruit logisch voort.

Het resultaat van deze herbezinning zal worden neergelegd in een begin 1993 uit te brengen aparte nota over het onderwijsemancipatiebeleid.

14.4. SPEERPUNTEN

14.4.1. Vier speerpunten

Ter vermindering van de bij 14.3. gesignaleerde knelpunten zullen tot 1995 speerpunten van onderwijsemancipatiebeleid zijn:

  1. Verbeteren van keuzebegeleiding/toekomstoriëntatie en beroepskwalificatie van meisjes, gericht op sociaal-economische en sociaal-culturele zelfstandigheid. De instroom van vrouwen in technische en exacte studierichtingen zal worden gestimuleerd. Voor jongens wordt een grotere zorgzelfstandigheid bevorderd. In het wetsvoorstel Basisvorming, dat ter behandeling in de Eerste Kamer ligt, is het vak verzorging opgenomen.
  2. Vergroten van onderwijsparticipatie en verbeteren van de beroepskwalificatie van allochtone meisjes.
  3. Versterken van de voorbeeldfunctie en versterken van de positie van vrouwelijke docenten en managers. De deelname van vrouwen aan adviesorganen en adviescommissies wordt actief gestimuleerd, waardoor een bijdrage aan doorbreking van beeldvorming in termen van mannelijkheid en vrouwelijkheid wordt geleverd. Het beleid wat betreft kinderopvang voor het onderwijzend personeel wordt mede daartoe geïntensiveerd. In de beleidsreactie op het ER-advies "Vrouwen in onderwijsmanagement" (oktober 1992) is dit nader uitgewerkt.
  4. Verbeteren van sociaal-culturele zelfstandigheid en weerbaarheid van meisjes en van bevorderen van deskundigheid van docenten, gericht op bestrijding van seksueel geweld.

Deze speerpunten worden nader uitgewerkt in de nota Onderwijsemancipatiebeleid, die begin 1993 wordt uitgebracht. De subdoelen worden per onderwijssector scherper en gedetailleerder geformuleerd, opdat deze beter meetbaar en evalueerbaar worden.

14.4.2. Andere belangrijke ontwikkelingen

Naast deze specifieke speerpunten zijn voor de integratie van emancipatiebeleid in het onderwijsbeleid de volgende ontwikkelingen van belang in de komende periode:

1.Waar gestreefd wordt naar een onderwijsemancipatiebeleid dat integraal deel uitmaakt van het algemene onderwijsbeleid en dat is ingebed in het vernieuwingsbeleid, betekent dit dat aandacht wordt besteed aan de onderwijsemancipatiedoelen bij vernieuwingsprocessen zoals:

  • veranderingen in de bekostigingssystematiek in verschillende onderwijssectoren;
  • fusies van scholen in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs;
  • invoering van basisvorming in de eerste fase van het voortgezet onderwijs;
  • introductie van de voorstellen met betrekking tot de tweede fase voortgezet onderwijs;
  • introductie van het voorbereidend beroepsonderwijs;
  • vormgeving van het secundair beroepsonderwijs;
  • vergroten van de samenhang in de volwasseneneducatie door de vorming van Regionale Opleidingscentra;
  • instituut-vorming op het gebied van vrouwenstudies in het wetenschappelijk onderwijs.

2.In het wetenschappelijk onderwijs is in 1985 de Stimuleringsgroep Emancipatie-onderzoek (STEO) ingesteld om vrouwenstudies en emancipatie-onderzoek te bevorderen. Initiatieven hebben tot een toename van het aantal hoogleraren, universitair docenten en hoofddocenten vrouwenstudies geleid. Na tien jaar directe stimulering via de eerste geldstroom is het nu primair de taak van de universiteiten en onderzoeksinstellingen om de daadwerkelijke verankering van vrouwenstudies en emancipatie-onderzoek vorm te geven. Toch is nog extra stimulering nodig: via de tweede geldstroom wordt voor een periode van vijf jaar door O&W en SZW gezamenlijk jaarlijks een bedrag van f. 700.000,- voor stimulering vrouwenstudies aan de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek bijgedragen.

3.Het emancipatiebeleid zal niet alleen worden ontwikkeld volgens de gebruikelijke indeling naar onderwijssoorten/taakgebieden. Het sturen op de overgangen tussen schoolsoorten en aandacht voor de samenhangen in het stelsel zijn van toenemend belang. Vooral voor het onderwijsemancipatiebeleid, met accenten op processen van keuzebegeleiding/toekomstoriëntatie en het verwerven van beroepskwalificaties, is de aandacht voor deze scharnierpunten essentieel.

4.Het onderwijsemancipatiebeleid heeft de afgelopen jaren met name uit specifiek beleid bestaan, met als instrumenten vooral voorlichting, om- en nascholing en projectsubsidies. Dit beleid heeft echter, mede door de weerbarstigheid en emotionele geladenheid van het onderwerp, onvoldoende zijn weerslag gekregen in de dagelijkse schoolpraktijk. Implementatie en verspreiding van op zichzelf succesvolle projecten zijn niet altijd doeltreffend geweest. Het onderwijsemancipatiebeleid heeft tot voor kort, behoudens enkele aanzetten in bepaalde sectoren, onvoldoende deel uitgemaakt van het totale onderwijsvernieuwingsbeleid.

Evenwicht zal gevonden dienen te worden tussen het algemene onderwijsbeleid, gericht op verzelfstandiging van scholen en instellingen, en de specifieke verantwoordelijkheid van de overheid voor het onderwijsemancipatiebeleid. Het algemene onderwijsbeleid is erop gericht na aanpassingen in de centrale regelgeving de beleidsvrijheid op onderwijskundig, materieel, personeel en financieel gebied te verruimen. Deze ontwikkeling is nauw verbonden met het doorvoeren van schaalvergroting binnen het onderwijs, hetzij door vergroting van instellingen, hetzij door bestuurlijke schaalvergroting.

Inbedding van emancipatie in het reguliere onderwijs is voor scholen nog geen vanzelfsprekende zaak. Inspanning van alle betrokkenen is nodig wil dit gerealiseerd worden. Zolang sprake is van een achterstandssituatie blijft de overheid een specifieke verantwoordelijkheid dragen voor onderwijsemancipatiebeleid. De resultaten van het overheidsoptreden zullen voortdurend op de effecten worden beoordeeld.

Het onderwijsemancipatiebeleid zal in hoofdlijnen op de volgende manieren worden vormgegeven:

  • Het onderwijsemancipatiebeleid wordt een herkenbaar onderdeel van het vernieuwingsbeleid. Op deze wijze wordt tevens bereikt dat het emancipatiebeleid meer deel gaat uitmaken van het algemene onderwijsbeleid. Hierdoor kunnen de effectiviteit en de onderlinge samenhang worden vergroot. Voorwaarde is dat de doelstellingen van het onderwijsemancipatiebeleid herkenbaar blijven, met duidelijk outputspecificaties. Voor het basisonderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en de eerste fase voortgezet onderwijs betekent dit dat een bestuurlijk arrangement wordt gekozen, waarbij de uitvoering komt te liggen bij de bestaande en te ontwikkelen vormen van procesmanagement.
  • Verder zullen nieuwe, meer effectieve, beleidsinstrumenten worden gezocht om de vraagzijde te prikkelen de verschillende onderwijsemancipatiedoelstellingen te bereiken.

Waar de doelstellingen dit nodig maken, bijvoorbeeld gezien de fase van probleemdefiniëring of het bijzondere van de doelgroep, zal specifiek beleid worden ontwikkeld. Het emancipatiebudget zal als stimuleringsbudget dus op twee manieren worden ingezet: door middelen in te zetten als onderdeel van het integratiebeleid en als ondersteuning van een aantal lijnen binnen het specifieke emancipatiebeleid. In de uit te brengen nota over het onderwijsemancipatiebeleid zal de inzet van de middelen nader worden toegelicht.

14.5. INTERN EMANCIPATIEBELEID

Het percentage vrouwen bij het Ministerie van O&W bedroeg eind 1990 39,3% en is in 1991 niet gestegen. Het beeld van de aanzienlijke ondervertegenwoordiging van vrouwen in hogere functieschalen en in leidinggevende functies bestaat echter duidelijk ook binnen O&W. Het bestand van medewerkers vanaf schaal 10 en hoger bestond eind 1990 slechts voor 19,4% uit vrouwen; dit percentage steeg niet in 1991.

Binnen O&W is sinds lang sprake van een positieve-actiebeleid. Door alle diensteenheden zijn inmiddels ook concrete deelplannen positieve actie opgesteld. De resultaten zijn echter tot nu toe teleurstellend: het aantal vrouwen in hogere functies is de laatste jaren afgenomen.

Binnen het departementsbrede reorganisatieproces in het kader van de Grote Efficiency-operatie, dat momenteel in een stadium van afronding verkeert, is uitdrukkelijk aandacht besteed aan de positie van vrouwen. Met grote inzet van de departementsleiding zijn concrete afspraken gemaakt, welke o.a. betrekking hebben op streefcijfers, om het aandeel van vrouwen in hogere functies te handhaven en zo mogelijk te vergroten.

Voor de periode na de reorganisatie wordt momenteel een geheel nieuw, uitgebreid positieve-actieplan voorbereid, dat eveneens uitgaat van streefcijfers, evenals van een groot aantal specifieke ondersteunende maatregelen ter zake van werving en selectie, loopbaanbegeleiding en vorming en opleiding.

14.6. ORGANISATIE VAN HET EMANCIPATIEBELEID

De verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen en implementeren van onderwijsemancipatiebeleid ligt primair bij de beleidsdirecties van het departement, waarbinnen emancipatiecontactpersonen zijn aangesteld. Naast overleg tussen de emancipatiecontactpersonen is structureel sprake van een stuurgroep emancipatiebeleid met als leden de directeuren van de beleidsdirecties, die de departementale afstemming van het beleid tot doel heeft. De loco secretaris-generaal is belast met de coördinatie van het onderwijsemancipatiebeleid. Binnen de bestuursraad is één van de leden belast met de portefeuille onderwijsemancipatiebeleid en één der leden is met de portefeuille intern emancipatiebeleid belast.