Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



14.3. FEITELIJKE ANALYSE EN KNELPUNTEN

14.3.1. Doelen van het huidige onderwijsemancipatiebeleid

14.3.1.1. Inleiding

De kern van het gevoerde onderwijsemancipatiebeleid is het meest recent geformuleerd in de nota "Maatschappelijke positie van meisjes en jonge vrouwen" [31] en heeft betrekking op de volgende doelen:

1. Toekomstoriëntatie; studie- en beroepskeuze; beroepskwalificatie:

  • het bevorderen van een evenwichtig, niet sekse-gebonden bepaald toekomstperspectief voor meisjes en jongens;
  • het bevorderen van een weloverwogen, niet door sekse bepaalde studie- en beroepenoriëntatie van meisjes, gevolgd door een gefundeerde studie- en beroepskeuze;
  • het vergroten van de mogelijkheden voor meisjes in niet-traditionele opleidingen/sectoren;
  • het toegankelijker maken en houden van nieuwe opleidingen voor meisjes;
  • het versterken van de opleidingen in dienstensector, verzorging en confectie.

2. Weerbaarheid:

  • het vergroten van de sociaal-culturele zelfstandigheid en seksuele weerbaarheid van meisjes.

3. Allochtone meisjes:

  • het bevorderen van een goede beroepskwalificatie van allochtone meisjes.

4. Vrouwelijke docenten en schoolleiders:

  • het vergroten van de voorbeeldfunctie en het versterken van de positie van vrouwelijke docenten en managers.

Voorts zijn nog specifieke doelen voor het onderwijsemancipatiebeleid geformuleerd in de beleidsnota "Emancipatie-ondersteuningsbeleid" [32] en de vervolgnota "Bestrijding sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes" [33].

14.3.1.2. Toekomstoriëntatie; studie- en beroepskeuze; beroepskwalificatie

Het emancipatiebeleid voor het basisonderwijs is er de afgelopen jaren op gericht geweest factoren terug te dringen die de keuzevrijheid belemmeren. Ook had dit tot doel het vaak onbewust rolbevestigende gedrag van (aanstaande) leerkrachten, ouders, schoolleiding en schoolbegeleiders te doorbreken. Het roldoorbrekend onderwijs dient daartoe meer in het curriculum van het basisonderwijs te worden geoperationaliseerd. Het aspect roldoorbreking zal bijvoorbeeld verder worden ingekleurd in de kerndoelen van het basisonderwijs. Met het oog op de doelstelling zijn in de afgelopen jaren diverse pakketten met emancipatoir keuzebegeleidingsmateriaal ontwikkeld, gericht op de verschillende bij het basisonderwijs betrokken doelgroepen. Verder is materiaal ontwikkeld om de belangstelling te wekken voor techniek, natuurwetenschappen en informatica.

De introductie van de basisvorming biedt een steviger vertrekpunt om de oriëntatie op de toekomst van zowel jongens als meisjes te verbeteren. Belangrijk is in dit verband dat het vak verzorging als verplicht vak in het leerpakket zal worden opgenomen. Dat biedt meisjes en jongens de mogelijkheden zich te oriënteren op een toekomst waarin zowel de wereld buitenshuis als zorg binnenshuis aan bod komen. Bij de ontwikkeling van de kerndoelen voor de basisvorming is specifiek aandacht besteed aan het bevorderen van gelijke kansen voor meisjes. Gecoördineerd door de Stichting voor Onderwijsonderzoek (SVO) vindt een totaalevaluatie plaats, waaronder de invoering van het vak verzorging. Waar er bij de Emancipatieraad zorg bestaat over de invoering van het vak zij er op gewezen dat de kerndoelen, ook voor dit vak, voor vijf jaar worden vastgesteld. Vervolgens worden deze bezien op hun functioneren.

Enerzijds blijkt dat meisjes hun achterstand op jongens in onderwijsdeelname geleidelijk aan het inlopen zijn. In een aantal sectoren is van achterstand inmiddels geen sprake meer: uit de referentieraming van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen voor 1991/92 blijkt dat het aantal meisjes in de eindexamenklassen mavo en havo groter is dan het aantal jongens. Bij het mavo is in het vierde leerjaar een aantal van 26832 jongens geraamd tegenover 31602 meisjes en bij het havo is de raming dat in het vijfde leerjaar 19136 jongens aan het onderwijs deelnemen tegenover 24927 meisjes. In de eindexamenklas van het vwo wordt daarentegen in 1991/92 een grotere deelname van jongens verwacht: 17824 jongens tegenover 16746 meisjes.

In andere sectoren is het aantal jongens groter. In het lbo en mbo gezamenlijk is in totaal in 1991/92 een deelname van 68592 jongens geraamd tegenover 55100 meisjes. In het hbo liggen in totaal de aantallen op 109225 jongens tegenover 92840 meisjes en in het wo is in 1991/92 een deelname van 100353 jongens tegenover 78116 meisjes geraamd.

Anderzijds blijkt dat keuzes van jongens en meisjes voor pakketten of richtingen binnen een sector, ook die waarbinnen de onderwijsdeelname nagenoeg gelijk is, uiteenlopen. Ook als wordt gecorrigeerd voor de grotere deelname van jongens aan lbo, mbo, hbo en wo blijven de verschillen in keuzes voor de verschillende richtingen binnen deze sectoren opmerkelijk.

Er bestaan grote verschillen in de instroom in de verschillende richtingen van het lager beroepsonderwijs: geraamd is dat in het leerjaar 1991/92 in het lhno 144 jongens zullen instromen tegenover 2161 meisjes, terwijl 676 meisjes naar de lts zullen gaan tegenover 7183 jongens. Met de invoering van het voorbereidend beroepsonderwijs, dat zal aansluiten op de basisvorming, wordt toegewerkt naar één lbo met afdelingen, hetgeen naar verwachting het maken van roldoorbrekende keuzen van meisjes zal bevorderen. Daarnaast is gewerkt aan het versterken van de traditionele meisjesafdelingen.

Het maken van niet-traditionele keuzen was ook de doelstelling van voorlichtingscampagnes zoals "Kies exact" en "Slaag exact". Ook het ontwikkelen van roldoorbrekend lesmateriaal en het introduceren van vakken zoals techniek en informatica dragen daaraan bij.

In het middelbaar beroepsonderwijs is als uitwerking van de maatregelen zoals voorgesteld in de nota "De maatschappelijke positie van meisjes en jonge vrouwen" een veelheid aan projecten uitgevoerd op dit terrein.

Bij dit thema is een groot aantal projecten erop gericht geweest op alle niveaus de instroom van meisjes in technische studierichtingen te vergroten. Ook hier maakt cijfermateriaal de verschillen in instroom duidelijk: bij de mts wordt in het leerjaar 1991/1992 een instroom van 17422 jongens verwacht tegenover 879 meisjes, terwijl daartegenover in het mdgo naar verwachting 18791 meisjes zullen instromen tegenover 2717 jongens.

In het hoger beroepsonderwijs zijn de hogescholen van Utrecht en Groningen als speerpunten opgetreden voor het ontwikkelen van programma's ter bevordering van de in- en doorstroom van vrouwen in exacte vakken. De expertise van de Stichting Vrouwen en Hoger Technisch Onderwijs heeft hierbij een nuttige rol vervuld. In het Hoger Beroepsonderwijs (HBO) zijn de verschillen in instroom eveneens groot: in het Hoger Technisch en Nautisch Onderwijs (HTNO) is voor het leerjaar 1991/92 een instroom van 42817 mannen geraamd tegenover 6026 vrouwen, terwijl de instroom van vrouwen in het Hoger Sociaal-Agogisch Onderwijs (HSAO) op 13773 is geraamd tegenover 4493 mannen. In het Wetenschappelijk Onderwijs (WO) ten slotte is een instroom van 32095 mannen in de technische en natuurwetenschappen geraamd tegenover een instroom van 6936 vrouwen.

14.3.1.3. (Weerbaarheid)

In 1990 is ten behoeve van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs een handleiding ontwikkeld voor vertrouwensgroepen kindermishandeling en seksueel misbruik. Een handleiding voor vertrouwensgroepen Ongewenste Intimiteiten is eveneens ontwikkeld. Het ministerie participeert in de landelijke voorlichtingscampagne ter preventie van seksueel geweld. Zelfverdediging is opgenomen in de kerndoelen lichamelijke oefening in de basisvorming. In het nascholingsaanbod lichamelijke oefening zijn sinds een aantal jaren weerbaarheidstrainingen opgenomen, zodat inmiddels een groot aantal leerkrachten de hiervoor vereiste deskundigheid heeft verworven.

In 1988 zijn er vertrouwensinspecteurs aangesteld. Doordat het onderwerp meer bespreekbaar wordt, ontvangen de vertrouwensinspecteurs veel verzoeken van schoolbesturen en directeuren om via spreekbeurten en workshops informatie te verstrekken. Jaarlijks verschijnt een verslag van de inspectie over dit onderwerp.

In het onderwijs aan volwassenen wordt in het kader van de invoering van de Kaderwet Volwasseneneducatie extra aandacht gegeven aan de instroom van vrouwen en leden van etnische minderheden (zie ook de recent uitgebrachte hoofdlijnennotitie Regionale Opleidings Centra).

Op het terrein van de arbeidsvoorziening is sprake van samenwerking met de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Economische Zaken (zie verder hoofdstuk 16).

14.3.1.4. Allochtone meisjes

In diverse onderwijsvoorrangsgebieden zijn in samenwerking met welzijnsinstellingen projecten op basisscholen opgezet die zich specifiek richten op roldoorbrekend onderwijs voor allochtone meisjes. In het algemeen kan gesteld worden dat de ontwikkeling van onderwijsvoorrangsbeleid specifiek gericht op allochtone meisjes in een beginfase verkeert. Er is materiaal ontwikkeld voor het basisonderwijs waarmee wordt beoogd leerkrachten bewust te maken van stereotiepe interactiepatronen in de groep en de positie van meisjes en van leerlingen met Nederlands als tweede taal in open gesprekssituaties te versterken. Het project Onderwijs aan Meisjes uit Minderheden heeft tot nu voor het voortgezet onderwijs een breed scala aan produkten opgeleverd. Ten slotte wordt door hogescholen en verzorgingsinstellingen nascholing en begeleiding aangeboden, gericht op de deskundigheidsbevordering van docenten.

14.3.1.5. Vrouwelijke docenten en schoolleiders

Vrouwen zijn niet evenredig vertegenwoordigd in managementfuncties in het onderwijs. In het basisonderwijs is 59% van de onderwijsgevenden vrouw, terwijl slechts 8% van de directeursfuncties door vrouwen wordt uitgeoefend [34]. In het voortgezet onderwijs is 25% van de onderwijsgevenden vrouw, terwijl 2% van de directeursfuncties door vrouwen wordt uitgeoefend.

Het beleid is tot nu gericht op drie hoofdlijnen:

  1. het stimuleren tot en scholen van vrouwen voor managementfuncties;
  2. wijzigingen in regelgeving/beleid, opdat belemmeringen in bestaande regelgeving voor de positie van vrouwen worden weggenomen of verminderd, en een zodanige opzet van nieuw beleid en nieuwe regelgeving dat de positie van vrouwen wordt versterkt, alsmede
  3. het bevorderen dat schoolbesturen vrouwelijke managers werven en selecteren.

Met name de laatste hoofdlijn vormt een knelpunt. In de beleidsreactie van 9 oktober 1992 op het Emancipatieraadadvies "Vrouwen in Onderwijsmanagement" is hier nader op ingegaan.