Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



12. JUSTITIE

12.1. DOELSTELLINGEN/KERNTAKEN DEPARTEMENT

Op 27 september 1990 werd door de minister en de staatssecretaris van Justitie het beleidsplan "Recht in beweging" uitgebracht [26]. Daarin wordt gesteld dat de verantwoordelijkheid van Justitie zich uitstrekt tot het (algemene) wetgevingsbeleid, de rechterlijke organisatie en rechtshulp, het algemeen beleid inzake de rechtshandhaving en in het bijzonder de strafrechtelijke rechtshandhaving, de zorg voor bijzondere categorieën, zoals bedreigde minderjarigen, gedetineerden en slachtoffers, en de toepassing van o.a. de vreemdelingenwetgeving. In de nota worden deze onderdelen, waartussen nauwe samenhang bestaat, aangeduid met rechtsverzorging.

Het beleid van Justitie in de jaren 1990 wordt in de nota uitgewerkt. Als uitgangspunten voor het beleid in de komende jaren worden genoemd:

  • geïntensiveerde uitvoering van de justitiële kerntaken met betrekking tot wetgeving, rechtshandhaving (opsporing, vervolging, strafexecutie en rechtstoepassing), jeugdbescherming en vreemdelingenbeleid;
  • ontwikkeling van hechte samenwerkingsverbanden met andere bestuursorganen en motivering van de maatschappelijke participatie bij de verwezenlijking van recht;
  • modernisering van de organisatorische infrastructuur en de bedrijfsvoering.

12.2. VERTALING NAAR EMANCIPATIEDOELSTELLINGEN

In het hoofdstuk "Recht en maatschappij", waarin aandacht wordt geschonken aan de ontwikkelingen en veranderingen die zich in de Nederlandse maatschappij in de afgelopen decennia hebben voorgedaan, wordt o.a. geconstateerd: "In samenhang met deze algemene tendens tot verdieping van rechtsstatelijke en democratische waarden heeft de emancipatoire functie van het recht verder aan betekenis gewonnen. Het recht heeft naar zijn aard zo'n emancipatoire functie omdat het een fundamenteel rechtsbeginsel is, ieder - ongeacht zijn of haar persoonlijke eigenschappen - gelijkelijk in zijn of haar persoonlijke waardigheid te beschermen. In Nederland is, ook langs de weg van het recht, in vrijwel alle sectoren van het maatschappelijk leven aandacht geschonken aan patronen van feitelijke achterstelling van vrouwen, en zijn veranderingsprocessen op gang gekomen. Meer in het algemeen is de bestrijding van discriminatie een centraal onderwerp in de rechtsverzorging geworden".

Gelet op de taak die het ministerie van Justitie heeft bij de rechtsverzorging zal het, evenals in de afgelopen jaren, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de verwezenlijking van de hoofddoelstelling van het emancipatiebeleid: het bevorderen van een pluriforme maatschappij, waarin ieder ongeacht sekse of burgerlijke staat de mogelijkheden heeft een zelfstandig bestaan te verwerven en waarin vrouwen en mannen gelijke rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden kunnen realiseren.

Dit zal met zich brengen dat in bepaalde gevallen traditionele patronen worden doorbroken. Dit betekent echter niet dat, zoals de Emancipatieraad voorstelt, in voorstellen van wet het doorbreken van traditionele waarden in meer algemene zin zal moeten worden nagestreefd.

12.3. FEITELIJKE ANALYSE EN KNELPUNTEN

en

12.4. SPEERPUNTEN

In de periode tot 1995 legt Justitie in zijn beleid een extra accent op de speerpunten:

  1. voorkoming en bestrijding van discriminatie;
  2. verbetering positie vrouwen in het personen- en familierecht;
  3. bestrijding van seksueel geweld tegen vrouwen.

Aan vrouwen in detentie en een zelfstandig verblijfsrecht voor buitenlandse vrouwen zal bovendien specifieke aandacht gegeven worden.

Hieronder worden deze speerpunten toegelicht. Tegelijkertijd zijn per onderwerp de relevante ontwikkelingen aangegeven.

12.4.1. Eerste speerpunt: voorkoming en bestrijding van discriminatie

Justitie speelt een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de op de hoofddoelstelling van het emancipatiebeleid gebaseerde subdoelstelling: het verzekeren van gelijke rechten voor vrouwen en mannen. Dit gebeurt langs verschillende wegen:

12.4.1.1. De toetsing van wetgeving aan het gelijkheidsbeginsel

Door de interdepartementale juridische werkgroep gelijkheidsbeginsel is een rapport opgesteld waarin aanbevelingen zijn gedaan over toetsing van wetgeving aan het gelijkheidsbeginsel, zoals dit is neergelegd in de Grondwet, communautair recht en internationale verdragen. Hierin is aangegeven welke verbeteringen gewenst zijn om de kans op toekomstige problemen bij de verwerkelijking van het gelijkheidsbeginsel zoveel mogelijk te beperken. In het kabinetsstandpunt met betrekking tot dit rapport (Gelijk in de praktijk) zijn deze aanbevelingen overgenomen [27].

12.4.1.2. Bestrijding van discriminatie

In "Recht in beweging" wordt bij het Activiteitenprogramma 1990 aangegeven op welke gebieden een geïntensiveerde uitvoering aan kerntaken zal worden gegeven. Een van die gebieden is de bescherming van kwetsbare belangen. Daaronder valt de bestrijding van discriminatie.

Allereerst wordt genoemd de aanscherping van de discriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht. De wet waarbij dit geschiedt, is op 1 februari 1992 in werking getreden (Stb. 1991, 623). In deze wet wordt onder andere strafbaar gesteld het in ambt, beroep of bedrijf discrimineren van personen wegens hun geslacht en het aanzetten tot haat tegen of discriminatie van personen wegens hun geslacht. De handhaving van deze strafbepalingen zal de nodige aandacht krijgen.

In verband met het verzoek aan de vergadering van procureurs-generaal bij de gerechtshoven om in verband met de voorgestelde wijzigingen van de anti-discriminatie-artikelen in het Wetboek van Strafrecht nieuwe beleidsafspraken voor te bereiden, is onlangs een evaluatie-onderzoek van de thans met betrekking tot de vervolging van discriminatie wegens ras geldende richtlijnen gestart. Aan de hand van deze evaluatie zullen de nieuwe beleidsafspraken tot stand komen.

In het voorstel van een Algemene wet gelijke behandeling, waarop in het hoofdstuk Binnenlandse Zaken reeds is ingegaan, komt de zorg voor de Commissie gelijke behandeling bij de minister van Justitie. Bij de instelling van de Commissie zal grote aandacht worden besteed aan de wijze waarop de taken welke de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid thans heeft, zullen overgaan op de bij de Algemene wet gelijke behandeling in te stellen commissie.

12.4.1.3. Het bereiken van gelijke rechten waarvoor positieve actie gericht op de verbetering van de positie van vrouwen onontbeerlijk is

Zowel in het externe als in het interne beleid wordt aan de verkrijging van gelijke rechten aandacht besteed. Alle wetgeving die ter toetsing wordt voorgelegd aan de Stafafdeling Algemeen Wetgevingsbeleid wordt getoetst aan het gelijkheidsbeginsel. In de nieuwe aanwijzingen voor de regelgeving is een aparte aanbeveling opgenomen dat bij het opzetten van een regeling steeds aandacht wordt geschonken aan de positie van de vrouw in verband met de regeling. Er moet op worden gelet dat in regelgeving noch expliciet noch impliciet ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt wegens o.m. geslacht.

Met betrekking tot het benoemingenbeleid bij de rechterlijke macht wordt aandacht besteed aan de benoeming van vrouwen in hogere posities: benoemingen van vrouwen tot onder andere procureur-generaal, fungerend hoofdofficier van justitie en rechtbankpresident hebben inmiddels plaatsgevonden. Voor wat betreft het interne beleid kan de kaderregeling positieve actie worden genoemd (zie paragraaf 12.5.).

12.4.2. Tweede speerpunt: verbetering positie vrouwen in het personen- en familierecht

Vele ongerechtvaardigde ongelijkheden tussen man en vrouw in het personen- en familierecht zijn daaruit verdwenen. Ook de voorgestelde wijziging van het naamrecht (wetsvoorstel 22408) draagt daaraan bij. Ouders krijgen daarin de mogelijkheid van keuze ten aanzien van de achternaam van hun kinderen. De gehuwde man kan de naam van zijn vrouw voorafgaande aan zijn eigen naam voeren. De gelijke behandeling van mannen en vrouwen komt verder aan de orde in het wetgevingsprogramma personen- en familierecht. De minister en de staatssecretaris van Justitie hebben dit op 5 juli 1991 als bijlage bij de memorie van antwoord betreffende het voorstel van een Wet tot herziening van het afstammingsrecht aan de Tweede Kamer gezonden. Daarin wordt de samenhang van de wetgeving op dit terrein beschreven [28]. De familierechtelijke wetgeving wordt in de volgende clusters ingedeeld: afstammingsrecht, gezag- en omgangsrecht, rechtspositie van minderjarigen, rechtspositie van meerderjarigen, naamrecht en levensonderhoud. Het zou te ver voeren hier op dit omvangrijke wetgevingsprogramma nader in te gaan. Volstaan wordt daarom met verwijzing naar het in bedoeld wetgevingsprogramma opgenomen hoofdstuk "Grondrechten in het wetgevingsbeleid ten aanzien van het personen- en familierecht", waaruit blijkt dat de in verschillende verdragen opgenomen grondrechten belangrijke uitgangspunten zijn van waaruit de familierechtelijke wetgeving wordt beoordeeld. Genoemd worden de artikelen 8, 12 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 16, 17, 23, 24 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Deze artikelen hebben betrekking op de bescherming van het gezin en van het kind in dat gezin. Daarbij speelt de gelijke behandeling van man en vrouw en van kinderen binnen en buiten huwelijk geboren uiteraard een belangrijke rol.

Speciale aandacht krijgt de positie van de vrouw bij het cluster "Levensonderhoud". Inmiddels is over de limitering van alimentatie een nader wetsvoorstel aanhangig gemaakt (22170). Hierin wordt o.a. het overgangsrecht, opgenomen in het wetsvoorstel betreffende de alimentatie na scheiding (19 295), zo gewijzigd, dat de voor de inwerkingtreding van die regeling vastgestelde of overeengekomen onderhoudsuitkeringen voor wat de limitering betreft, beheerst blijven door de thans bestaande wettelijke regeling en de daarop gebaseerde jurisprudentie, met dien verstande dat degenen die voor de inwerkingtreding van de wet twintig of meer jaren een uitkering tot levensonderhoud hebben verstrekt, zich tot de rechter kunnen wenden met een verzoek tot intrekking. De rechter wijst dit verzoek toe, tenzij beëindiging te ingrijpend van aard is.