Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



8.3.2. Raad van Europa

In het kader van de intergouvernementele samenwerking wordt in de Raad van Europa veel aandacht besteed aan het vraagstuk van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Het "Steering Committee for equality between women and men" zal zich in 1992 ondermeer bezighouden met een project dat zich richt op bevordering van gelijke/gelijkwaardige deelname van mannen en vrouwen in het democratisch proces en in politieke instituten.

Reeds in 1949 heeft de Raadgevende Vergadering (thans Assemblee genoemd) een impuls gegeven aan de totstandkoming van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Op grond van het Verdrag is een toezichtmechanisme ontworpen, waarbij een evenwicht is bereikt tussen de belangen van de staat en de belangen van het individu.

Vooral de controle op de naleving van het EVRM, die door drie instanties wordt uitgevoerd: de Commissie, het Hof en het Comité van Ministers, functioneert goed. De jurisprudentie van het Hof heeft zijn stempel gedrukt op de wetgeving van de lidstaten, ook op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Naast het statenklachtrecht kent het EVRM ook een facultatief individueel klachtrecht.

Op 5 mei 1988 is een Protocol bij het Europees Sociaal Handvest (ESH) tot stand gekomen, waarin gelijke behandeling van mannen en vrouwen, informatie en consultatie van werknemers in de onderneming (ook ten aanzien van de arbeidsomstandigheden) en een recht van ouderen om volwaardig lid te blijven van de maatschappij, zijn opgenomen. Nederland heeft dit protocol op 14 juni 1990 ondertekend. De ratificatieprocedure is inmiddels gestart. Krachtens de toezichtprocedures behorend bij het Sociaal Handvest moet elke verdragspartij verslag uitbrengen aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa over de tenuitvoerlegging van de door haar aangegane verplichtingen.

8.3.3. Europese Gemeenschap

De Europese Gemeenschap speelt een grote rol op het terrein van emancipatie omdat zij voor de lidstaten bindende wetgeving kan aannemen. De regulering op het gebied van het arbeidsrecht en de veiligheid en gezondheid van werkneemsters is vergaand en gedetailleerd. Daarbij is de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap omvangrijk en gezaghebbend. Bij de EG-Verdragsherziening door middel van de Europese Akte (1987) is in de Preambule een expliciete verwijzing opgenomen naar het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en naar het Europees Sociaal Handvest (ESH). In het EG-Verdrag zelf speelt het non-discriminatiebeginsel een voorname rol. Gewezen zij ook op de diverse richtlijnen op emancipatieterrein. De Europese Gemeenschap speelt met de vierjarige actieprogramma's ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen een grote rol.

8.3.4. Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) - het Slotdocument van Moskou

Tijdens de Conferentie in het kader van de Menselijke Dimensie van het CVSE-proces in Moskou (september 1991) is voortgang geboekt op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. In het Slotdocument van de conferentie is over dit onderwerp voor het eerst een aparte paragraaf opgenomen. Lidstaten nemen de verplichting op zich om niet alleen wettelijk gelijke behandeling na te streven, maar tevens te zorgen voor daadwerkelijke gelijke behandeling in de praktijk.

De VN-instrumenten zoals het CEDAW en de United Nations Nairobi Forward-Looking Strategies for the Advancement of Women (FLS) worden in herinnering geroepen en de daarin vervatte beginselen worden onderstreept.

Bovendien erkent men het recente probleem van vrouwenhandel. Het Slotdocument legt dan ook aan de verdragspartijen een inspanningsverplichting op om dit fenomeen te bestrijden.

8.4. SPEERPUNTEN

In de komende jaren zullen voor het emancipatiebeleid van BZ de volgende speerpunten gelden:

  1. verder uitdiepen van de relatie vrouwenemancipatie en mensenrechten;
  2. actief opstellen in het buitenlands beleid ten behoeve van vrouwenrechten; uitdragen van het Nederlandse emancipatiebeleid in de internationale gremia;
  3. bijdragen aan een zodanige voorbereiding van de VN-Wereldconferentie in 1995, dat deze tot positieve uitkomsten leidt.

De eerste aanzetten hiertoe staan reeds in 8.3. vermeld.

8.5. INTERN EMANCIPATIEBELEID

Het interne emancipatiebeleid heeft betrekking op het gehele ministerie van Buitenlandse Zaken, dat wil zeggen inclusief Ontwikkelingssamenwerking.

De emancipatiedoelstelling op het terrein van het personeelsbeleid is omschreven in het Plan van Positieve Actie Vrouwen Dienst Buitenlandse Zaken (PPAV). Deze luidt als volgt: "Het doel van deze regeling (PPAV) is binnen redelijke termijn te bereiken dat vrouwen in alle functies op het departement en op de posten in het buitenland, voor zover bestemd voor uitgezonden personeelsleden van de Dienst Buitenlandse Zaken (DBZ), evenredig vertegenwoordigd zijn. Onder evenredige vertegenwoordiging wordt verstaan dat het percentage vrouwen binnen de DBZ op alle niveaus tenminste gelijk is aan het aandeel van vrouwen in de Nederlandse beroepsbevolking op de desbetreffende niveaus."

Drie subdoelstellingen zijn geformuleerd:

  1. Het bevorderen van de instroom van vrouwen. In dit verband worden bijvoorbeeld nadrukkelijk vrouwen betrokken bij de uitvoering van werving en selectie. Voorts worden jaarlijks op grond van de meest recente afstudeercijfers streefpercentages vastgesteld.
  2. Het bevorderen van de doorstroom van vrouwen naar hogere functies. Zo wordt getracht in het plaatsingsbeleid een groter aantal vrouwen te plaatsen in leidinggevende en hogere functies. In het bijzonder voor secretaressen zullen workshops over loopbaanmogelijkheden worden georganiseerd.
  3. Het tegengaan van de uitstroom van vrouwen.

In 1990 is een begin gemaakt met kinderopvang. In dat jaar is ook een terugkeerregeling tot stand gekomen, welke inhoudt dat degenen aan wie op eigen verzoek vanwege bijzondere familie- en gezinsomstandigheden ontslag is verleend, onder bepaalde voorwaarden opnieuw in dienst kunnen treden. De regeling geldt voor mannen en vrouwen. Bij de aanmelding zullen zij zoveel mogelijk als in dienst zijnde personeelsleden worden behandeld.

Speerpunt binnen dit positieve actie-beleid is het wervingsbeleid. Werving voor functies bij het ministerie van Buitenlandse Zaken geschiedt in beginsel zoveel mogelijk "aan de voet", d.w.z. aan het begin van de loopbaan. Overeenkomstig de streefcijfers bestond de instroom in 1989 en 1990 bij de indiensttreding van de overplaatsbare beleidsambtenaren (WSO1) voor ongeveer 40% uit vrouwen. Bij de HBO-ers (WSO2) is in beide jaren het streefcijfer ruimschoots overschreden: vrouwen maakten resp. 50% en 67% van de instroom uit.

In 1988 bestond 33,7% van het personeelsbestand uit vrouwen. In 1989 steeg dit percentage naar 34,3%, in 1990 naar 36,4%, terwijl in 1991 zelfs een percentage van 41,9% werd bereikt. Hiermee is reeds in één jaar tijd de doelstelling t/m 1995 bereikt en overschreden.

Krachtens het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, dat op personeelsleden van het ministerie van Buitenlandse Zaken van toepassing is, is de werving van (overplaatsbare) ambtenaren gericht op een loopbaan die zich uitstrekt over functies op verschillende niveaus en op verschillende werkterreinen in binnen- en buitenland. Anders dan bij de overige ministeries wordt bij Buitenlandse Zaken in de regel niet geworven voor specifieke functies.

In beperkte mate kan zogenaamde laterale werving (dit is horizontale externe instroming) plaatsvinden, doch het gaat dan om functies waarvoor een bepaalde deskundigheid vereist is die binnen de Dienst Buitenlandse Zaken niet voorhanden is en niet door middel van training of opleiding op korte termijn verkregen kan worden. Ook bij selectie van lateraal geworvenen is evenredige vertegenwoordiging van vrouwen uitgangspunt.

Het percentage vrouwelijke werknemers in de schalen 10 en hoger bedroeg in 1988 12,5%, in 1989 13,3%, in 1990 15,1% en eind 1991 al 17,4%.

Door het huidige wervingsbeleid neemt het "reservoir" van toekomstige hogere vrouwelijke leidinggevenden beduidend toe. Door er in het plaatsingsbeleid nadrukkelijk naar te streven meer vrouwen in de hogere leidinggevende functies te plaatsen, zal -door deze bewuste inspanning- in de komende jaren het aandeel van vrouwen in hogere (leidinggevende) functies toenemen tot het gemiddelde streefpercentage bij de rijksoverheid van 20%.

8.6. ORGANISATIE VAN HET EMANCIPATIEBELEID

Binnen het departement is de Coördinatie Commissie Emancipatiebeleid belast met de coördinatie van het emancipatiebeleid als onderdeel van het buitenlands beleid. Voorts is de Werkgroep Emancipatie en Personeelsbeleid belast met de emancipatie-aspecten in het interne personeelsbeleid. In dit kader houdt zij ondermeer toezicht op de uitvoering van het Plan Positieve Actie Vrouwen.