Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



8. BUITENLANDSE ZAKEN

8.1. DOELSTELLINGEN/KERNTAKEN DEPARTEMENT

Tot de taken van het ministerie van Buitenlandse Zaken behoort het bevorderen van het welzijn van het Koninkrijk in zijn betrekkingen tot het buitenland en het beschermen van het Koninkrijk tegen aantasting van buitenaf, alsmede het bevorderen van een rechtvaardige wereld, meer specifiek vrede en veiligheid, menselijk welzijn en menselijke waardigheid.

De zorg voor de eerbiediging van de rechten van de mens vormt een van de pijlers van het Nederlands buitenlands beleid. Weliswaar heeft het mensenrechtenbeleid zelfstandige betekenis naast andere beleidsonderdelen, maar tegelijk vormt de zorg voor mensenrechten een volledig geïntegreerd bestanddeel van het totale beleid op het gebied van de buitenlandse betrekkingen.

Voorts heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken vooral een coördinerende taak op het gebied van het buitenlands beleid op werkterreinen die behoren tot de primaire verantwoordelijkheid van andere ministeries.

Omdat aan het emancipatiebeleid op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking grote waarde wordt gehecht en dit specifieke vormen heeft aangenomen, is ervoor gekozen hieraan - naast het hoofdstuk Buitenlandse Zaken - een apart hoofdstuk (15) te wijden.

8.2. VERTALING NAAR EMANCIPATIEDOELSTELLINGEN

Vrouwenemancipatie houdt nauw verband met mensenrechten. Emancipatie maakt dan ook een geïntegreerd onderdeel uit van het buitenlands beleid. Nederland heeft de emancipatie van vrouwen op alle mogelijke terreinen in zijn buitenlands beleid opgenomen. Een actieve opstelling in talrijke internationale fora geeft uiting aan zijn betrokkenheid bij dit thema.

Wanneer schendingen van mensenrechten aan de orde zijn, zal daarbij ook specifiek aandacht worden gevraagd voor de bescherming van de rechten van de vrouw.

Diverse adviezen van de Adviescommissie Mensenrechten besteden aandacht aan vrouwen: het advies over "Bedreigde vrouwen en vluchtelingenstatus" en het advies over mensenhandel, dat in voorbereiding is en op de positie van de vrouw toegespitst is.

8.3. FEITELIJKE ANALYSE EN KNELPUNTEN

8.3.1.Verenigde Naties (VN)

8.3.1.1. Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen (IVDV)

Het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen (IVDV) is in 1979 door de Algemene Vergadering van de VN aanvaard en kon in 1981 in werking treden. Het Koninkrijk is op 23 juli 1991 tot ratificatie van het IVDV overgegaan. Als gevolg daarvan is Nederland per 22 augustus 1991 partij geworden bij dit belangrijke mensenrechtenverdrag.

Nederland heeft het IVDV zonder enig voorbehoud aanvaard. Het heeft wel bezwaar aangetekend bij de vele voorbehouden die bij het Verdrag door andere landen zijn gemaakt. Deze voorbehouden tasten de waarde van het Verdrag aan. Nederland zal in internationale gremia en bij het Verdragscomité (het CEDAW [22]) blijven pleiten voor intrekking van de voorbehouden.

Binnen een jaar na bekrachtiging van het Verdrag en vervolgens elke vier jaar moeten verdragspartijen aan het CEDAW een rapport uitbrengen over de maatregelen die ter uitvoering van het Verdrag zijn genomen. Het Nederlandse bekrachtigingsrapport wordt naar verwachting in de loop van november 1992 aan het CEDAW gezonden.

Bij amendement Kalsbeek-Jasperse is in artikel 3 van de goedkeuringswet van het IVDV [23] vastgelegd dat de regering in 1995 en vervolgens elke vier jaar ook aan het parlement moet rapporteren over de uitvoering van het Verdrag. Deze rapportage zal volgens de toelichting op het amendement moeten zijn "een werkelijk overzicht van de stand van zaken met betrekking tot de gelijke behandeling van vrouwen op alle denkbare terreinen". Bij het CEDAW is deze - zelf opgelegde - verplichting positief ontvangen.

8.3.1.2. BuPo-Verdrag en ESOCUL-Verdrag

Naast het Vrouwenverdrag kan het VN-verdrag inzake Burgerlijke en Politieke rechten (BuPo-verdrag) en het VN-verdrag inzake Economische Sociale en Culturele Rechten (ESOCUL) een grote bijdrage leveren aan de emancipatie van vrouwen. Het BuPo-verdrag heeft het grote voordeel dat het, in tegenstelling tot het CEDAW, een individueel klachtrecht kent (Facultatief Protocol). De jurisprudentie van het Mensenrechtencomité richt zich in toenemende mate op de problematiek van de vrouwenemancipatie, economische en sociale rechten betreffende.

8.3.1.3. Commissie inzake de Positie van de Vrouw en Commissie voor de Rechten van de Mens

Naast de comité's die krachtens de betreffende Mensenrechtenverdragen in het leven zijn geroepen en belast zijn met het toezicht op de implementatie van de verdragsverplichtingen, vindt in meer algemene zin monitoring van mensen- en vrouwenrechten plaats in twee functionele commissies van de ECOSOC. De eerste is de Commissie voor de Rechten van de Mens te Genève. De tweede is de Commissie inzake de Positie van de Vrouw te Wenen. Nederland benadrukt binnen de VN het belang van coördinatie.

Het Nederlandse beleid in de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens is met name gericht op de bestrijding van vrouwenhandel. Daartoe stimuleert Nederland de activiteiten van de VN-Werkgroep inzake Moderne Vormen van Slavernij van de Sub-commissie inzake Voorkoming van Discriminatie en ter Bescherming van Minderheden. Aan de Adviescommissie Mensenrechten is ter ondersteuning van het beleid advies gevraagd.

In de Commissie inzake de Positie van de Vrouw wordt speciale aandacht geschonken aan de thema's economische zelfstandigheid, politieke participatie en bestrijding van geweld tegen vrouwen, alsmede de versterking van de bestuurlijke infrastructuur ten behoeve van het emancipatiebeleid. Daarbij komt uiteraard ook de positie van de vrouw in ontwikkelingslanden aan de orde. De Nederlandse aandachtspunten zijn gericht op versterking van de rol van de Commissie en een zo effectief mogelijk functioneren. Voorts moet de klachtprocedure worden versterkt en met meer openheid gepaard gaan.

8.3.1.4. Wereldvrouwenconferentie 1995 in China

Nederland hecht veel belang aan een constructieve uitkomst van de vierde Wereldvrouwenconferentie in 1995. De eerste Wereldvrouwenconferentie vond plaats in 1975 te Mexico en markeerde het begin van het Vrouwendecennium.

In 1980 vond een Wereldvrouwenconferentie plaats te Kopenhagen. De derde Conferentie werd in Nairobi gehouden. Tijdens deze bijeenkomst werden de "Nairobi Forward-looking Strategies for the Advancement of Women" aangenomen. Hierin zijn richtlijnen en aanbevelingen opgenomen inzake wereldwijde vrouwenemancipatie aan de hand van de thema's: gelijkheid, ontwikkeling en vrede. De Nederlandse regering onderschrijft dit document ten volle.

De VN-Commissie inzake de Positie van de Vrouw (CSW) is door de Algemene Vergadering der Verenigde Naties aangewezen als voorbereidend orgaan voor de Wereldvrouwenconferentie 1995. De Nederlandse delegatie in de CSW heeft benadrukt dat Nederland veel waarde hecht aan positieve uitkomsten van de Conferentie in 1995 en bereid is een constructieve rol te spelen bij de voorbereidingen. Nederland is voor de periode 1991-1993 als lid van de CSW verkozen. Dit houdt in dat de Nederlandse delegatie gemachtigd is deel te nemen aan stemmingen over resoluties. Dit betekent dat Nederland binnen de CSW een grotere rol kan spelen.

Een belangrijk thema bij de Wereldvrouwenconferentie is de participatie van de niet-gouvernementele organisaties (NGO's). Nederland pleit al sinds het begin van de voorbereidingen van de conferentie voor een onbeperkte toegang van NGO's en individuele vrouwen in het Forum bij de conferentie. Ook binnen EG-overleg wordt deze positie door Nederland naar voren gebracht.

NGO's in Nederland zullen betrokken worden bij de voorbereidingen voor de conferentie. Hiertoe zal overleg plaatsvinden tussen overkoepelende NGO's vanuit de emancipatiehoek, de Vrouwen en Ontwikkelingskoepel en de ministeries van Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Enkele ministeries zullen subsidies beschikbaar stellen aan NGO's met het oog op zowel het voorbereidingstraject in Nederland als participatie vanuit NGO-hoek aan de conferentie.