Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



7.4. SPEERPUNTEN

7.4.1. Eerste speerpunt: positieve actiebeleid rijksoverheid 1991-1995

  • Gemiddeld: van 25% naar 30% vrouwen
  • Vanaf salarisschaal 10: van 12% naar 20% vrouwen

Om het doel van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen op alle functieniveaus dichterbij te brengen, zet BiZa het coordinerend en stimulerend beleid voort, zoals dit in hoofdlijnen is uiteengezet in de nota "Vervolgbeleid Positieve actie voor Vrouwen bij de Rijksoverheid, 1991-1995".

In de vorm van het Servicepunt Positieve Actie biedt Binnenlandse Zaken ondersteuning aan het positieve actiebeleid van de ministeries en lagere overheden middels voorlichting en adviezen en het organiseren van themadagen en workshops.

Het accent zal de komende jaren worden gelegd op de doorstroom van vrouwen en het tegengaan van de uitstroom van vrouwen.

Een onderzoek is gaande naar mogelijke maatregelen binnen het personeelsbeleid om de hoge uitstroom van vrouwen te verminderen. Dit onderzoek zal eind 1992 worden afgerond.

Een onderzoek naar (belemmeringen voor) de doorstroom naar hogere managementfuncties zal worden geëntameerd.

Zoals in de nota Vervolgbeleid Positieve Actie is aangekondigd, zal het beleid halverwege 1993 worden geëvalueerd. Centraal staat het meten van het effect van de departementale instrumenten voor positieve actie op de toename van het aantal vrouwen. Expliciet zal ook aandacht worden besteed aan de invloed van reorganisaties op het positieve actie-beleid.

Afhankelijk van de uitkomst van deze evaluatie zal het beleid worden aangepast.

De Tweede Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang en de resultaten van het beleid, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin.

Het beleid ter bestrijding van seksuele intimidatie op de werkplek is onderdeel van het beleid om de uitstroom van vrouwen te voorkomen en om de aantrekkingskracht van de Rijksoverheid als werkgever voor vrouwen te vergroten. Vrijwel bij alle ministeries is beleid ontwikkeld. Dit beleid is begin 1992 geëvalueerd en naar aanleiding daarvan is de conferentie "Vormgeven van het beleid tegen seksuele intimidatie op de werkplek" in februari 1992 georganiseerd. Knelpunten en witte plekken in het beleid zijn geïnventariseerd. Als vervolg daarop zullen in het najaar van 1992 twee workshops worden gehouden over met name de (rechts)positie van vertrouwenspersonen en klaagsters en de bevoegdheden van de klachtencommissie. Op basis hiervan zal de minister van Binnenlandse Zaken in het najaar van 1992 een nota uitbrengen om het beleid nader aan te scherpen.

Nog in 1992 zal de nota Voorkeursbeleid aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In deze nota wordt aangegeven aan welke voorwaarden een voorkeursbeleid (voor diverse voorkeursgroepen binnen het overheidspersoneel) moet voldoen, wil het niet in strijd zijn met het non-discriminatie en gelijkheidsbeginsel in de Grondwet.

Herverdeling van onbetaalde en betaalde arbeid is een belangrijke voorwaarde voor een goed positieve actie-beleid. BiZa draagt daartoe bij door de combinatie van betaalde arbeid en gezinsverantwoordelijkheid voor mannen en vrouwen mogelijk te maken of te vergemakkelijken via de arbeidsvoorwaarden. BiZa als coördinator van het arbeidsvoorwaardenbeleid van de rijksoverheid vervult op dit gebied nog steeds een voortrekkersrol en wil dat ook in de toekomst blijven doen.

Zo is per 1 oktober 1991 de regeling voor ouderschapsverlof versoepeld. In overleg met het management kan zes maanden verlof voor 50% van de werktijd worden opgenomen, eventueel gespreid over 3 tot 12 maanden met navenante aanpassing van het verlofpercentage.

Ook zal het aantal kindplaatsen ten behoeve van rijkspersoneel op grond van afspraken in het sectoroverleg Rijkspersoneel de komende jaren verder toenemen. De taakstelling voor 1995 bedraagt 1500.

De overwerkregeling (schaal 1 t/m 9) is voor deeltijdwerkers zodanig gewijzigd dat voortaan voor alle overuren voor deeltijdwerkers een overwerktoeslag zal worden verleend. Daarmee is dit verschil in rechtspositie tussen deeltijdwerkenden (voor het overgrote deel vrouwen) en fulltime werkenden (vooral mannen) weggenomen.

Het ontbreken van voldoende mogelijkheden voor het vervullen van een leidinggevende functie in deeltijd is een van de knelpunten bij de doorstroom van vrouwen naar hogere functies, maar is ook een belemmering voor mannen die gezinstaken op zich willen nemen. BiZa wil aanzetten geven tot verruiming van de mogelijkheden om bepaalde functies in deeltijd te vervullen. Als eerste stap wordt daarom in het najaar van 1992 in samenwerking met het Ministerie van SZW een congres over "Leidinggeven in deeltijd" georganiseerd.

7.4.2. Tweede speerpunt: verbeteren van de positie van vrouwen in politiek en openbaar bestuur

In augustus 1992 is het kabinet naar buiten getreden met zijn standpunt "Vrouwen in politiek en openbaar bestuur". Dit kabinetsstandpunt is een reactie op het advies van de Emancipatieraad over dit onderwerp uit 1991. In dit kabinetsstandpunt worden de maatregelen aangekondigd die het kabinet zich voorneemt teneinde de eerder aangekondigde streefcijfers te bereiken. Het gaat om 19 uiteenlopende maatregelen op het terrein van rapportage, voorkeursbeleid, voorlichten en informeren, subsidiëren, onderzoek en overleg met betrokken partijen. Het beleid is gekwantificeerd. De concrete streefcijfers voor de periode tot en met 1995 worden in het algemene deel van dit beleidsprogramma genoemd.

Het primaat bij de uitvoering van het kabinetsstandpunt ligt bij het ministerie van Binnenlandse zaken. De aanpak zal projectmatig zijn om de doelen concreet en gekoppeld aan een bepaalde termijn vast te stellen en uit te voeren. Jaarlijks zal over de voortgang van het beleid worden gerapporteerd aan de Tweede Kamer en daaraan zal ook ruime bekendheid worden gegeven. Koppeling met het algemene speerpunt "Vergroting van deelname van vrouwen aan politieke en maatschappelijke besluitvorming" vindt plaats door deelname van BiZa in het betreffende interdepartementale projekt. Dit project zal het verdere beleid vormgeven. Bij dit speerpunt zal apart aandacht worden besteed aan de positie van allochtone vrouwen.

7.5. INTERN EMANCIPATIEBELEID

Begin 1991 is bij BiZa het plan Positieve Actie voor Vrouwen 1991-1995 voor het ministerie vastgesteld per directoraat-generaal. Het percentage vrouwen binnen het departement is opgelopen van 40,3% eind 1990 tot 41,3% eind 1991. Voor schaal 10 en hoger zijn deze percentages 20,2% en 22,1%. Daarmee voldoet BiZa aan de richtlijnen voor de groei-inspanning van 1%-punt per jaar voor het totaal aantal vrouwen en 1,5%-punt per jaar voor vrouwen in de functies vanaf schaal 10.

Omdat het ministerie ruim 40% vrouwen telt, is het accent voor de komende jaren gelegd bij de doorstroming van vrouwen naar hogere functies, alsmede het behoud van vrouwen in deze functies. Ook herintreding wordt aangemoedigd. Het onderwerp "Positieve actie voor Vrouwen" is onderdeel van de BiZa-opleidingen. Naast het reeds ingevoerde Management-Developmentprogramma, is sinds 1992 ook het Ontwikkelingsprogramma voor de medewerk(st)ers in de schalen 1 t/m 10 van kracht. Met name vrouwen zullen worden aangemoedigd hun loopbaan vorm te geven en te plannen.

7.6. ORGANISATIE VAN HET EMANCIPATIEBELEID

Wat betreft het interne personeelsbeleid zijn in het kader van het ingevoerde zelfbeheer in de jaarcontracten per dienstonderdeel streefpercentages opgenomen voor het aantal vrouwen. De diensthoofden rapporteren jaarlijks over de m/v-verhouding binnen hun onderdeel en over verrichte positieve actie-activiteiten. De resultaten worden door de Bestuursraad, waarin alle Directeuren-Generaal zitting hebben, getoetst.

Wat betreft het externe emancipatiebeleid is in het najaar van 1992 de Coördinatiecommissie Extern Emancipatiebeleid ingesteld. Deze commissie is samengesteld uit deskundigen op alle terreinen van BiZa en is voorportaal voor de ICE. Daarnaast is de commissie verantwoordelijk voor de uitvoering van het Emancipatiebeleidsplan van BiZa. De commissie rapporteert tweemaal per jaar aan de plaatsvervangend Secretaris-Generaal.