9. DEFENSIE 9.1. DOELSTELLINGEN/KERNTAKEN DEPARTEMENT
Centrale doelstelling van het
Ministerie van Defensie is dat Nederland dient te
beschikken over een krijgsmacht die in staat is in Navo-
of in ander internationaal verband de belangen van het
Koninkrijk te beschermen en zo nodig elders in de wereld
bij te dragen aan de handhaving van vrede en veiligheid.
De bijdrage van Nederland aan de bondgenootschappelijke
verdediging is afgestemd op de strategie en de
verdedigingsconcepten van de Navo.
Om aan de krijgsmacht opgedragen
taken te kunnen uitvoeren, dient de organisatie onder
alle omstandigheden te beschikken over voldoende, voor
hun taak berekende en gemotiveerde personeelsleden. Het
eigen karakter van de organisatie heeft tot gevolg dat
aan het personeel bijzondere eisen worden gesteld en dat
beperkingen in de werk- en leefsituatie worden opgelegd
waarvan elders niet of veel minder sprake is.
9.2. VERTALING NAAR
EMANCIPATIEDOELSTELLINGEN
Nederland heeft bij internationale
verdragen geen voorbehoud gemaakt met betrekking tot de
positie van de vrouw in de krijgsmacht.
In beginsel staan alle functies in
de krijgsmacht voor vrouwen open. Op praktische gronden
zijn de functies aan boord van onderzeeboten en bij het
Korps mariniers daarvan uitgezonderd.
Uitgangspunt van het
emancipatiebeleid bij Defensie is het garanderen van
gelijke rechten, plichten en mogelijkheden voor vrouwen
en mannen.
De doelstelling van het
integratiebeleid is de verhoging van het aandeel vrouwen
op alle niveaus van het militaire beroepspersoneel.
Daartoe is in februari 1989 het "Plan voor positieve
actie voor de integratie van de vrouw in de
krijgsmacht" opgesteld. Daarin is de doelstelling
geformuleerd dat in 1989 het aandeel van vrouwen bij het
beroepspersoneel 5% moet zijn. Dat percentage is in
genoemd jaar ook bereikt. Voor 1993 is het
streefpercentage op 8% gesteld. Inmiddels hebben zich
ontwikkelingen voorgedaan die van invloed zijn op de
implementatie van dit plan. In het bijzonder leidt de
vermindering van de instroom in het algemeen ertoe dat
ook de instroom van vrouwen stagneert. De haalbaarheid
van de geformuleerde doelen binnen de aangegeven termijn
staat derhalve niet vast. Ook de Emancipatieraad
constateert dat de defensie-organisatie als geheel in de
toekomst over minder functies zal beschikken; de absolute
aantallen mannen en vrouwen zullen verminderen. De wijze
waarop de percentages mannen en vrouwen zich zullen
verhouden is in dat kader relevant.
Wat het emancipatiebeleid voor het
burgerpersoneel betreft, wordt het door Binnenlandse
Zaken gevoerde rijksoverheidsbeleid gevolgd. De
doelstelling is het op termijn bereiken van een opbouw
van het personeelsbestand die een afspiegeling is van het
gekwalificeerde aanbod van vrouwen en mannen op de
arbeidsmarkt. Voor de uitvoering hiervan is geen centraal
actieprogramma ontwikkeld, maar wordt er - in aansluiting
bij de opzet van gedecentraliseerde bevoegdheden -
gestalte aan gegeven door het opstellen van streefcijfers
en de uitvoering daarvan in handen te geven van het
decentrale management. Het streven is erop gericht dat in
1995 gemiddeld 20% vrouwen deel uitmaakt van het totale
burgerpersoneelsbestand. Momenteel bedraagt het aandeel
vrouwen ruim 18%. In 2005 dient een evenwichtige
verdeling van mannen en vrouwen over de functiegebieden
en niveaus tot stand te zijn gebracht.
9.3. FEITELIJKE ANALYSE EN
KNELPUNTEN
Voor het burgerpersoneel is het
emancipatiebeleid geïntegreerd in het algemene
personeelsbeleid. Alle instrumenten van het
personeelsbeleid kunnen worden benut voor het bereiken
van de doelstelling. Daarnaast kunnen daarvoor ook de
specifieke instrumenten van emancipatiebeleid, zoals
deeltijdarbeid, ouderschapsverlof, kinderopvang,
vertrouwensvrouwen, zwangerschaps- en bevallingsverlof
worden benut.
Verschillende instrumenten uit het
plan voor positieve actie voor het militair personeel
worden tevens benut voor het burgerpersoneel.
In het "Plan voor positieve
actie voor de integratie van de vrouw in de
krijgsmacht" zijn maatregelen geformuleerd die
moeten leiden tot meer vrouwelijk militair personeel. Tot
het complex van maatregelen behoren: bevorderen van
horizontale instroming, verlenen van het recht op
herintreding, instelling van korte contracten voor
vrouwen, deeltijdarbeid, ouderschapsverlof, kinderopvang,
aanstelling van vertrouwensvrouwen, op verzoek van de
zwangere of pas bevallen militairen aanpassen van de
werk- en rusttijden aan haar fysieke omstandigheden en
maatregelen op het gebied van werving, selectie en
opleiding.
Een eerste evaluatie van het
integratiebeleid voor militair personeel heeft
plaatsgevonden. De resultaten ervan zijn op 11 oktober
1991 in een voortgangsrapportage aangeboden aan de Eerste
en Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Bij de beoordeling van het effect
van de maatregelen die in het positieve actieplan zijn
opgenomen, is enige voorzichtigheid geboden, omdat de
meeste maatregelen nog maar kort van kracht zijn. Met de
uitvoering kon niet onmiddellijk een begin worden
gemaakt, onder meer als gevolg van de te volgen
(overleg)procedure bij de totstandkoming van de
regelgeving.
Vanaf 1986 tot eind 1989 nam het
aandeel van vrouwen bij het beroepspersoneel van de
krijgsmacht toe met 2% tot 5%. In de periode van eind
1989 tot 1 maart 1992 steeg dat percentage tot 5,2%. De
aanvankelijke gestage ontwikkeling in het aandeel van
vrouwelijke militairen in het bestand beroepspersoneel
blijkt te stagneren.
Bij de uitvoering van het beleid
doet zich een aantal fricties voor. De Emancipatieraad
beveelt in dat kader aan om als speerpunt voor Defensie
"het bijdragen tot de doorbreking van de
beroepenscheiding" op te nemen. Geconstateerd moet
worden dat sinds de opheffing in 1982 van de
afzonderlijke vrouwenafdelingen iedere vorm van
beroepenscheiding binnen Defensie is verdwenen.
Desondanks blijkt dat de belangstelling van vrouwen voor
een functie bij de krijgsmacht nog betrekkelijk gering
blijft. Invoering van nieuwe en intensivering van
bestaande maatregelen leiden nog niet tot een grotere
aantrekkingskracht van de krijgsmacht voor vrouwen. Het
laat zich aanzien dat voor veel vrouwen het militaire
beroep toch nog een typisch mannenberoep is en de
krijgsmacht een mannenmaatschappij waarin weinig plaats
voor een vrouw is. Hier is nog steeds sprake van
stereotype beeldvorming. Beeldvorming die weliswaar niet
meer aansluit bij de werkelijkheid van een moderne
krijgsmacht, maar die voor vrouwen nog steeds in
negatieve zin bepalend is bij het maken van een keuze uit
beroepsmogelijkheden.
De krijgsmacht is altijd een
technische organisatie geweest met een groot aantal
technische functies. Dit aantal zal als gevolg van
verdergaande technologische ontwikkelingen ondanks de
verkleining eerder toe- dan afnemen. Dat betekent dat de
krijgsmacht wat de werving van nieuw personeel betreft
sterk moet putten uit het technische segment van de
arbeidsmarkt.
Daarin is al sprake van een
moeizame aansluiting tussen vraag en aanbod. Daarbij komt
dat het aandeel van vrouwen in dat segment aanmerkelijk
kleiner is dan dat van mannen.
Aan het advies van de
Emancipatieraad in 1985 op de ontwerp Beleidsnota
"Vrouw in de Krijgsmacht" om te komen tot een
dienstrecht voor vrouwen is invulling gegeven door het
instellen van Korte Contracten voor Vrouwen" (KCV).
Doordat veel vrouwen kiezen voor een dienstverband voor
bepaalde tijd (via een KCV of als Kort Verband
Vrijwilliger - KVV), wordt de vertegenwoordiging van
vrouwen in de hogere rangen problematisch. Het gaat hier
immers veelal om militaire functies waarvoor enige
ervaring is vereist die in een eerdere fase van de
loopbaan moet zijn opgedaan. Vrouwen die slechts enige
jaren deel uit maken van het militair personeel komen
daar dan niet aan toe.
Teneinde vrouwen voor de
organisatie te behouden, wordt dan ook de doorstroom van
KCV-ers naar een vervolgaanstelling voor bepaalde tijd
dan wel naar een aanstelling voor onbepaalde tijd
bevorderd.
De ervaringen met het
integratiebeleid hebben duidelijk gemaakt dat het innemen
van een representatieve plaats in de organisatie door
vrouwen een proces van lange adem is. Datzelfde geldt
voor een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen in
de verschillende functiegebieden en rangen. Vooral hun
vertegenwoordiging in de technische functiegebieden
vraagt veel inspanning en tijd. Toch geven de bestaande
en de hierna genoemde nieuwe maatregelen het vertrouwen
dat -zeker op de wat langere termijn- het aandeel van
vrouwen in de hogere rangen zal toenemen.
9.4. SPEERPUNTEN
en
9.5. INTERN EMANCIPATIEBELEID
Uit de taakstelling van de
defensie-organisatie vloeit voort dat alleen een intern
emancipatiebeleid wordt gevoerd.
De speerpunten daarvan zijn:
- 20% vrouwen bij het
burgerpersoneel in 1995
- 8% vrouwen bij het militair
personeel in 1993.
Daartoe wordt een nieuwe impuls
gegeven door een aantal additionele maatregelen. Deze
houden een intensievere toepassing in van het bestaande
instrumentarium in en - waar mogelijk - een aanscherping
van de afzonderlijke instrumenten.
Additionele maatregelen zijn:
a.Om de bekendheid van Defensie als
werkgever voor vrouwen te vergroten, wordt een brochure
samengesteld die specifiek op vrouwen is gericht. Daarin
worden alle instrumenten van het
defensie-emancipatiebeleid weergegeven en uitvoerig
informatie verstrekt over de functies die bij de
krijgsmacht kunnen worden vervuld. De brochure is bestemd
voor al degenen die informatie vragen over het als vrouw
dienen bij de krijgsmacht. Daarnaast zal een brochure
worden samengesteld voor alle vrouwen die werkzaam zijn
in de krijgsmacht, teneinde hen een compleet beeld te
geven van de mogelijkheden die openstaan om werk en
gezinsverantwoordelijkheid te combineren.
b.Het budget voor
kinderopvangvoorzieningen zal zodanig worden uitgebreid
dat geheel in de behoefte kan worden voorzien.
c.Aan de belangenverenigingen van
militairen wordt opnieuw voorgesteld of gelden kunnen
worden vrijgemaakt uit het arbeidsvoorwaardenpakket van
de sector militairen, teneinde te komen tot betaald
ouderschapsverlof op de wijze zoals ook voor
burgerpersoneel is voorzien.
d.De mogelijkheid tot het werken in
deeltijd zal worden verruimd. Bezien wordt of de
voorwaarde dat de militair op wie nog een
dienverplichting rust niet in deeltijd mag werken, kan
worden versoepeld.
e.Om de doorstroom van KCV-ers naar
een vervolgaanstelling voor bepaalde tijd danwel naar een
aanstelling voor onbepaalde tijd te bevorderen zullen in
de rechtspositie van KCV-ers garanties voor die
doorstroom - uiteraard bij gebleken geschiktheid - worden
opgenomen. Bij de Koninklijke Marine, waar in het
bijzonder vrouwelijk middenkader ondervertegenwoordigd
is, zullen maatregelen worden genomen om door middel van
garanties aan vrouwen met een aanstelling voor bepaalde
tijd de doorstroom naar een aanstelling voor onbepaalde
tijd te bevorderen.
f.De instelling van
vertrouwensvrouwen (in het vervolg: coördinatoren
emancipatiebeleid), die tot nu toe een voorwaardelijk
karakter had, wordt geïnstitutionaliseerd.
g.Ter voorkoming van onnodig
verloop tijdens initiële opleidingen zal ervoor worden
zorg gedragen dat op zo kort mogelijke termijn bij alle
opleidingsinstituten die belast zijn met initiële
opleidingen vrouwelijke instructeurs worden geplaatst.
h.Er zal een intensieve campagne
worden gevoerd, die erop gericht is mannelijke militairen
van alle rangniveaus van het emancipatiebeleid bewust te
maken. Ook zal het leiderschap meer worden gericht op het
functioneren van vrouwelijke militairen in de
organisatie.
i.Er zullen meer mogelijkheden
worden gecreëerd om vrouwen die opteren voor een functie
bij de krijgsmacht en die niet voldoen aan de technische
vooropleidingseisen, door middel van een technische
opstapcursus in staat te stellen alsnog aan die
vooropleidingseisen te voldoen. Het gaat daarbij om alle
functies waaraan technische vooropleidingseisen zijn
verbonden. Een beperking tot KCV-functies zoals de
Emancipatieraad suggereert ligt niet in de rede.
j.Er dient een strikter onderscheid
te worden gemaakt tussen fysieke eisen die verband houden
met de te vervullen functie(s) en fysieke eisen die
worden gesteld in het kader van de algemene lichamelijke
gesteldheid. Waar gedurende de initiële opleiding sprake
is van zware fysieke belasting (lopen van marsen, nemen
van hindernisbanen en dergelijke) dient het beginsel van
coëducatie te worden losgelaten. In de
opleidingsprogramma's zullen aparte lesuren voor
vrouwelijke leerlingen worden opgenomen.
9.6. ORGANISATIE VAN HET
EMANCIPATIEBELEID
Het proces van integratie wordt
begeleid door de Stuurgroep Vrouw in de
Defensie-organisatie (SIVID). Deze Stuurgroep heeft tot
taak:
- de aspecten te bepalen
waarover halfjaarlijks door de krijgsmachtdelen
wordt gerapporteerd;
- de periodiek aangeleverde
informatie van de krijgsmachtdelen over het
verloop van de integratie van de vrouw in de
krijgsmacht te coördineren en te evalueren;
- mede op grond van de evaluatie
zo nodig voorstellen te doen tot bijstelling van
het beleid;
- relevante gegevens te
verstrekken voor de jaarlijkse bijdrage aan de
Memorie van Toelichting bij de Defensiebegroting
inzake de integratie van de vrouw in de
krijgsmacht.
De taak van de Stuurgroep is
onlangs uitgebreid met het emancipatiebeleid voor het
burgerpersoneel van Defensie.
Toetsing van de departementale
organisatie van het emancipatiebeleid, zoals de
Emancipatieraad voorstelt, heeft geleid tot de conclusie
dat de Stuurgroep voldoet aan de criteria die de
Emancipatieraad beschrijft over de vaste ambtelijke
structuur.
|