Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



9. DEFENSIE

9.1. DOELSTELLINGEN/KERNTAKEN DEPARTEMENT

Centrale doelstelling van het Ministerie van Defensie is dat Nederland dient te beschikken over een krijgsmacht die in staat is in Navo- of in ander internationaal verband de belangen van het Koninkrijk te beschermen en zo nodig elders in de wereld bij te dragen aan de handhaving van vrede en veiligheid. De bijdrage van Nederland aan de bondgenootschappelijke verdediging is afgestemd op de strategie en de verdedigingsconcepten van de Navo.

Om aan de krijgsmacht opgedragen taken te kunnen uitvoeren, dient de organisatie onder alle omstandigheden te beschikken over voldoende, voor hun taak berekende en gemotiveerde personeelsleden. Het eigen karakter van de organisatie heeft tot gevolg dat aan het personeel bijzondere eisen worden gesteld en dat beperkingen in de werk- en leefsituatie worden opgelegd waarvan elders niet of veel minder sprake is.

9.2. VERTALING NAAR EMANCIPATIEDOELSTELLINGEN

Nederland heeft bij internationale verdragen geen voorbehoud gemaakt met betrekking tot de positie van de vrouw in de krijgsmacht.

In beginsel staan alle functies in de krijgsmacht voor vrouwen open. Op praktische gronden zijn de functies aan boord van onderzeeboten en bij het Korps mariniers daarvan uitgezonderd.

Uitgangspunt van het emancipatiebeleid bij Defensie is het garanderen van gelijke rechten, plichten en mogelijkheden voor vrouwen en mannen.

De doelstelling van het integratiebeleid is de verhoging van het aandeel vrouwen op alle niveaus van het militaire beroepspersoneel. Daartoe is in februari 1989 het "Plan voor positieve actie voor de integratie van de vrouw in de krijgsmacht" opgesteld. Daarin is de doelstelling geformuleerd dat in 1989 het aandeel van vrouwen bij het beroepspersoneel 5% moet zijn. Dat percentage is in genoemd jaar ook bereikt. Voor 1993 is het streefpercentage op 8% gesteld. Inmiddels hebben zich ontwikkelingen voorgedaan die van invloed zijn op de implementatie van dit plan. In het bijzonder leidt de vermindering van de instroom in het algemeen ertoe dat ook de instroom van vrouwen stagneert. De haalbaarheid van de geformuleerde doelen binnen de aangegeven termijn staat derhalve niet vast. Ook de Emancipatieraad constateert dat de defensie-organisatie als geheel in de toekomst over minder functies zal beschikken; de absolute aantallen mannen en vrouwen zullen verminderen. De wijze waarop de percentages mannen en vrouwen zich zullen verhouden is in dat kader relevant.

Wat het emancipatiebeleid voor het burgerpersoneel betreft, wordt het door Binnenlandse Zaken gevoerde rijksoverheidsbeleid gevolgd. De doelstelling is het op termijn bereiken van een opbouw van het personeelsbestand die een afspiegeling is van het gekwalificeerde aanbod van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt. Voor de uitvoering hiervan is geen centraal actieprogramma ontwikkeld, maar wordt er - in aansluiting bij de opzet van gedecentraliseerde bevoegdheden - gestalte aan gegeven door het opstellen van streefcijfers en de uitvoering daarvan in handen te geven van het decentrale management. Het streven is erop gericht dat in 1995 gemiddeld 20% vrouwen deel uitmaakt van het totale burgerpersoneelsbestand. Momenteel bedraagt het aandeel vrouwen ruim 18%. In 2005 dient een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen over de functiegebieden en niveaus tot stand te zijn gebracht.

9.3. FEITELIJKE ANALYSE EN KNELPUNTEN

Voor het burgerpersoneel is het emancipatiebeleid geïntegreerd in het algemene personeelsbeleid. Alle instrumenten van het personeelsbeleid kunnen worden benut voor het bereiken van de doelstelling. Daarnaast kunnen daarvoor ook de specifieke instrumenten van emancipatiebeleid, zoals deeltijdarbeid, ouderschapsverlof, kinderopvang, vertrouwensvrouwen, zwangerschaps- en bevallingsverlof worden benut.

Verschillende instrumenten uit het plan voor positieve actie voor het militair personeel worden tevens benut voor het burgerpersoneel.

In het "Plan voor positieve actie voor de integratie van de vrouw in de krijgsmacht" zijn maatregelen geformuleerd die moeten leiden tot meer vrouwelijk militair personeel. Tot het complex van maatregelen behoren: bevorderen van horizontale instroming, verlenen van het recht op herintreding, instelling van korte contracten voor vrouwen, deeltijdarbeid, ouderschapsverlof, kinderopvang, aanstelling van vertrouwensvrouwen, op verzoek van de zwangere of pas bevallen militairen aanpassen van de werk- en rusttijden aan haar fysieke omstandigheden en maatregelen op het gebied van werving, selectie en opleiding.

Een eerste evaluatie van het integratiebeleid voor militair personeel heeft plaatsgevonden. De resultaten ervan zijn op 11 oktober 1991 in een voortgangsrapportage aangeboden aan de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Bij de beoordeling van het effect van de maatregelen die in het positieve actieplan zijn opgenomen, is enige voorzichtigheid geboden, omdat de meeste maatregelen nog maar kort van kracht zijn. Met de uitvoering kon niet onmiddellijk een begin worden gemaakt, onder meer als gevolg van de te volgen (overleg)procedure bij de totstandkoming van de regelgeving.

Vanaf 1986 tot eind 1989 nam het aandeel van vrouwen bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht toe met 2% tot 5%. In de periode van eind 1989 tot 1 maart 1992 steeg dat percentage tot 5,2%. De aanvankelijke gestage ontwikkeling in het aandeel van vrouwelijke militairen in het bestand beroepspersoneel blijkt te stagneren.

Bij de uitvoering van het beleid doet zich een aantal fricties voor. De Emancipatieraad beveelt in dat kader aan om als speerpunt voor Defensie "het bijdragen tot de doorbreking van de beroepenscheiding" op te nemen. Geconstateerd moet worden dat sinds de opheffing in 1982 van de afzonderlijke vrouwenafdelingen iedere vorm van beroepenscheiding binnen Defensie is verdwenen. Desondanks blijkt dat de belangstelling van vrouwen voor een functie bij de krijgsmacht nog betrekkelijk gering blijft. Invoering van nieuwe en intensivering van bestaande maatregelen leiden nog niet tot een grotere aantrekkingskracht van de krijgsmacht voor vrouwen. Het laat zich aanzien dat voor veel vrouwen het militaire beroep toch nog een typisch mannenberoep is en de krijgsmacht een mannenmaatschappij waarin weinig plaats voor een vrouw is. Hier is nog steeds sprake van stereotype beeldvorming. Beeldvorming die weliswaar niet meer aansluit bij de werkelijkheid van een moderne krijgsmacht, maar die voor vrouwen nog steeds in negatieve zin bepalend is bij het maken van een keuze uit beroepsmogelijkheden.

De krijgsmacht is altijd een technische organisatie geweest met een groot aantal technische functies. Dit aantal zal als gevolg van verdergaande technologische ontwikkelingen ondanks de verkleining eerder toe- dan afnemen. Dat betekent dat de krijgsmacht wat de werving van nieuw personeel betreft sterk moet putten uit het technische segment van de arbeidsmarkt.

Daarin is al sprake van een moeizame aansluiting tussen vraag en aanbod. Daarbij komt dat het aandeel van vrouwen in dat segment aanmerkelijk kleiner is dan dat van mannen.

Aan het advies van de Emancipatieraad in 1985 op de ontwerp Beleidsnota "Vrouw in de Krijgsmacht" om te komen tot een dienstrecht voor vrouwen is invulling gegeven door het instellen van Korte Contracten voor Vrouwen" (KCV). Doordat veel vrouwen kiezen voor een dienstverband voor bepaalde tijd (via een KCV of als Kort Verband Vrijwilliger - KVV), wordt de vertegenwoordiging van vrouwen in de hogere rangen problematisch. Het gaat hier immers veelal om militaire functies waarvoor enige ervaring is vereist die in een eerdere fase van de loopbaan moet zijn opgedaan. Vrouwen die slechts enige jaren deel uit maken van het militair personeel komen daar dan niet aan toe.

Teneinde vrouwen voor de organisatie te behouden, wordt dan ook de doorstroom van KCV-ers naar een vervolgaanstelling voor bepaalde tijd dan wel naar een aanstelling voor onbepaalde tijd bevorderd.

De ervaringen met het integratiebeleid hebben duidelijk gemaakt dat het innemen van een representatieve plaats in de organisatie door vrouwen een proces van lange adem is. Datzelfde geldt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen in de verschillende functiegebieden en rangen. Vooral hun vertegenwoordiging in de technische functiegebieden vraagt veel inspanning en tijd. Toch geven de bestaande en de hierna genoemde nieuwe maatregelen het vertrouwen dat -zeker op de wat langere termijn- het aandeel van vrouwen in de hogere rangen zal toenemen.

9.4. SPEERPUNTEN

en

9.5. INTERN EMANCIPATIEBELEID

Uit de taakstelling van de defensie-organisatie vloeit voort dat alleen een intern emancipatiebeleid wordt gevoerd.

De speerpunten daarvan zijn:

  1. 20% vrouwen bij het burgerpersoneel in 1995
  2. 8% vrouwen bij het militair personeel in 1993.

Daartoe wordt een nieuwe impuls gegeven door een aantal additionele maatregelen. Deze houden een intensievere toepassing in van het bestaande instrumentarium in en - waar mogelijk - een aanscherping van de afzonderlijke instrumenten.

Additionele maatregelen zijn:

a.Om de bekendheid van Defensie als werkgever voor vrouwen te vergroten, wordt een brochure samengesteld die specifiek op vrouwen is gericht. Daarin worden alle instrumenten van het defensie-emancipatiebeleid weergegeven en uitvoerig informatie verstrekt over de functies die bij de krijgsmacht kunnen worden vervuld. De brochure is bestemd voor al degenen die informatie vragen over het als vrouw dienen bij de krijgsmacht. Daarnaast zal een brochure worden samengesteld voor alle vrouwen die werkzaam zijn in de krijgsmacht, teneinde hen een compleet beeld te geven van de mogelijkheden die openstaan om werk en gezinsverantwoordelijkheid te combineren.

b.Het budget voor kinderopvangvoorzieningen zal zodanig worden uitgebreid dat geheel in de behoefte kan worden voorzien.

c.Aan de belangenverenigingen van militairen wordt opnieuw voorgesteld of gelden kunnen worden vrijgemaakt uit het arbeidsvoorwaardenpakket van de sector militairen, teneinde te komen tot betaald ouderschapsverlof op de wijze zoals ook voor burgerpersoneel is voorzien.

d.De mogelijkheid tot het werken in deeltijd zal worden verruimd. Bezien wordt of de voorwaarde dat de militair op wie nog een dienverplichting rust niet in deeltijd mag werken, kan worden versoepeld.

e.Om de doorstroom van KCV-ers naar een vervolgaanstelling voor bepaalde tijd danwel naar een aanstelling voor onbepaalde tijd te bevorderen zullen in de rechtspositie van KCV-ers garanties voor die doorstroom - uiteraard bij gebleken geschiktheid - worden opgenomen. Bij de Koninklijke Marine, waar in het bijzonder vrouwelijk middenkader ondervertegenwoordigd is, zullen maatregelen worden genomen om door middel van garanties aan vrouwen met een aanstelling voor bepaalde tijd de doorstroom naar een aanstelling voor onbepaalde tijd te bevorderen.

f.De instelling van vertrouwensvrouwen (in het vervolg: coördinatoren emancipatiebeleid), die tot nu toe een voorwaardelijk karakter had, wordt geïnstitutionaliseerd.

g.Ter voorkoming van onnodig verloop tijdens initiële opleidingen zal ervoor worden zorg gedragen dat op zo kort mogelijke termijn bij alle opleidingsinstituten die belast zijn met initiële opleidingen vrouwelijke instructeurs worden geplaatst.

h.Er zal een intensieve campagne worden gevoerd, die erop gericht is mannelijke militairen van alle rangniveaus van het emancipatiebeleid bewust te maken. Ook zal het leiderschap meer worden gericht op het functioneren van vrouwelijke militairen in de organisatie.

i.Er zullen meer mogelijkheden worden gecreëerd om vrouwen die opteren voor een functie bij de krijgsmacht en die niet voldoen aan de technische vooropleidingseisen, door middel van een technische opstapcursus in staat te stellen alsnog aan die vooropleidingseisen te voldoen. Het gaat daarbij om alle functies waaraan technische vooropleidingseisen zijn verbonden. Een beperking tot KCV-functies zoals de Emancipatieraad suggereert ligt niet in de rede.

j.Er dient een strikter onderscheid te worden gemaakt tussen fysieke eisen die verband houden met de te vervullen functie(s) en fysieke eisen die worden gesteld in het kader van de algemene lichamelijke gesteldheid. Waar gedurende de initiële opleiding sprake is van zware fysieke belasting (lopen van marsen, nemen van hindernisbanen en dergelijke) dient het beginsel van coëducatie te worden losgelaten. In de opleidingsprogramma's zullen aparte lesuren voor vrouwelijke leerlingen worden opgenomen.

9.6. ORGANISATIE VAN HET EMANCIPATIEBELEID

Het proces van integratie wordt begeleid door de Stuurgroep Vrouw in de Defensie-organisatie (SIVID). Deze Stuurgroep heeft tot taak:

  • de aspecten te bepalen waarover halfjaarlijks door de krijgsmachtdelen wordt gerapporteerd;
  • de periodiek aangeleverde informatie van de krijgsmachtdelen over het verloop van de integratie van de vrouw in de krijgsmacht te coördineren en te evalueren;
  • mede op grond van de evaluatie zo nodig voorstellen te doen tot bijstelling van het beleid;
  • relevante gegevens te verstrekken voor de jaarlijkse bijdrage aan de Memorie van Toelichting bij de Defensiebegroting inzake de integratie van de vrouw in de krijgsmacht.

De taak van de Stuurgroep is onlangs uitgebreid met het emancipatiebeleid voor het burgerpersoneel van Defensie.

Toetsing van de departementale organisatie van het emancipatiebeleid, zoals de Emancipatieraad voorstelt, heeft geleid tot de conclusie dat de Stuurgroep voldoet aan de criteria die de Emancipatieraad beschrijft over de vaste ambtelijke structuur.