Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



3. STARTNOTITIE PROJECT HERVERDELING VAN ONBETAALDE ARBEID EN IN SAMENHANG DAARMEE VERGROTING VAN DE ZORGVERANTWOORDELIJKHEID VAN MANNEN

3.1. INLEIDING

In het Beleidsprogramma Emancipatie "Met het oog op 1995" wordt gesignaleerd dat het emancipatiebeleid zich in de komende jaren met name zou moeten richten op een drietal speerpunten. Een van deze speerpunten is de herverdeling van onbetaalde arbeid en in samenhang daarmee vergroting van zorgverantwoordelijkheid van mannen. De aanleiding om de activiteiten op dit punt te intensiveren is de constatering dat het een complex vraagstuk betreft op welk gebied in de afgelopen periode onvoldoende vooruitgang is geboekt. Vooruitgang op het punt van de herverdeling van de onbetaalde arbeid wordt gezien als cruciaal voor het vergroten van keuzemogelijkheden van vrouwen en mannen en voor het opheffen van belangrijke structurele en culturele belemmeringen voor de emancipatie van vrouwen (en mannen).

Deze notitie kan worden beschouwd als een globaal vertrekpunt voor een op te zetten project ter bevordering van de herverdeling van onbetaalde arbeid. Achtereenvolgens zullen in deze notitie aan de orde komen de afbakening van het onderwerp, de probleemstelling, de doelstellingen van het project en de prioriteiten die gesteld zullen worden.

3.2. AFBAKENING

De activiteiten op het gebied van de herverdeling van de betaalde arbeid worden onverminderd voortgezet teneinde voor mannen en vrouwen meer keuzemogelijkheden te scheppen om de onbetaalde arbeid te delen. Gebleken is echter dat de herverdeling van betaalde arbeid niet voldoende is om een herverdeling van de onbetaalde arbeid te bewerkstelligen. De inzet van dit project is om via de ingang van de onbetaalde arbeid een bijdrage te leveren aan de herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid.

Wat onder onbetaalde arbeid verstaan wordt, is niet eenduidig. Momenteel gaat het bij onbetaalde arbeid om zaken als:

  • het werk van veel meewerkende partners in bedrijven;
  • het regulier vrijwilligerswerk;
  • de zorg die door familieleden, buren, vrienden en aan elkaar gegeven wordt in geval van ziekte of hulpbehoevendheid, de zgn. mantelzorg;
  • doe-het-zelf activiteiten zoals klussen en het maken van kleding;
  • de fysieke en emotionele verzorging en opvoeding van kinderen, de fysieke en emotionele verzorging van partners en andere huisgenoten en de verzorging van de woonomgeving.

Dat deze arbeid onbetaald blijft, ligt niet alleen aan de aard van de werkzaamheden. Veel van dezelfde werkzaamheden worden elders in de maatschappij tegen betaling verricht.

Er is voor gekozen om de werkzaamheden van dit project af te bakenen op het volgende terrein:

De fysieke en emotionele verzorging en opvoeding van kinderen, de fysieke en emotionele verzorging van partners en andere huisgenoten cq. familieleden en de verzorging van de woonomgeving. Hierbij gaat het om de dagelijks voorkomende verzorgingswerkzaamheden in en om de eigen leefeenheid.

De reden voor deze afbakening is dat de verdeling van deze werkzaamheden de meest directe consequenties heeft voor de mogelijkheden en onmogelijkheden van vrouwen tot arbeidsmarkt- of maatschappelijke participatie. De andere aspecten van de onbetaalde arbeid (meewerken in bedrijven, vrijwilligerswerk en doe-het zelf) zullen betrokken worden bij de algemene activiteiten van dit project (zie paragraaf 3.5.)

3.3. PROBLEEMSTELLING

3.3.1. De verhouding betaalde arbeid en onbetaalde arbeid in beeld

Op grond van gegevens uit het Tijdsbestedingsonderzoek (TBO) van het CBS [2] bedraagt het jaarvolume van formele en informele arbeid te zamen in 1988 ruim 15,4 miljoen arbeidsjaren. Volgens de schattingen bedraagt het jaarvolume informele arbeid bijna 9,2 miljoen arbeidsjaren, terwijl de omvang van de formele arbeid 6,2 miljoen arbeidsjaren omvat. Het informele arbeidsvolume is dus bijna 1,5 maal zo groot als het formele arbeidsvolume [3].

De informele arbeid heeft voor ruim 90% betrekking op werk voor het eigen huishouden; de zogenaamde huishoudelijke produktie. Het huishoudelijke werk beslaat bijna zestig procent van het totale informele arbeidsvolume, terwijl boodschappen doen en "klussen" te zamen ruim een kwart van het aantal arbeidsjaren vergen. De rest wordt grotendeels gratis verricht voor een ander huishouden of voor een organisatie. Hiervan bestaat meer dan de helft uit vrijwilligerswerk. Slechts 0,5% van het totale informele arbeidsvolume wordt verricht tegen een geldelijke beloning of een beloning in natura (zie Tabel 1).

Tabel 1: Jaarvolume informele arbeid naar type activiteit en sociaal kader voor de bevolking van 12 jaar en ouder, in duizenden arbeidsjaren, 1988.

  eigen huish. ander huish. organisatie Tot.
    bel. gratis bel. gratis  
huish.werk 5328 5 63 6 9 5410
boodschappen 1385 0 19 1 4 1410
voor/met kinderen 563 15 24 0 2 604
klussen en creatieve act. 1120 8 63   7 1198
vereniging/vrijw. werk   1 118 11 419 549
Totaal 8396 29 287 18 440 9170

Bron: ESB 19-2-1992, Tijdsbestedingsonderzoek.

In absolute zin dragen vrouwen iets meer bij aan het totale volume produktieve arbeid dan mannen, namelijk vrouwen bijna 8 miljoen arbeidsjaren en mannen 7,5 miljoen. Van een gelijke verdeling van formele en informele arbeid tussen mannen en vrouwen is echter geheel geen sprake: vrouwen nemen 67% van alle informele arbeid voor hun rekening en mannen bijna 71% van alle formele arbeid (zie Tabel 2).

Tabel 2:Jaarvolume formele en informele arbeid voor de bevolking van 12 jaar en ouder, in duizenden arbeidsjaren, 1988.

  mannen vrouwen totaal
formele arbeid 71% 29% 6,2 miljoen - 100%
informele arbeid 33% 67% 9,2 miljoen - 100%
  7,5 miljoen 8 miljoen 15,4 miljoen

De bijdrage aan formele en informele arbeid verschilt niet alleen naar sekse maar is ook afhankelijk van leeftijdscategorie en leefsituatie. Met name de leeftijdsgroep van 25 tot 34-jarigen verricht zowel een groot deel van het betaalde werk als een groot deel van de onbetaalde arbeid.

Bij deze leeftijdsgroep is in de periode 1975-1990 sprake van een aanzienlijke stijging van de tijdsbesteding aan betaalde arbeid bij vrouwen, een stijging van 6 uur per week. De bijdrage van mannen aan huishoudelijke zorg [4] is per saldo in dezelfde periode met 1 uur en 20 minuten per week gestegen. Een deel van de groei van het aandeel van mannen in de huishoudelijke zorg in de periode 1975-1990 komt voort uit de groei van het aantal alleenstaande mannen in die periode.

In 1985 leek er sprake te zijn van een zeer geleidelijke maar lineaire stijging van de participatie van mannen aan huishoudelijke zorg. De cijfers voor 1990 laten echter voor de leeftijdsgroep 25 tot 34-jarigen zien dat tussen 1985 en 1990 sprake is van een daling van ruim een half uur per week (zie Figuur 1).

Figuur 1: Tijdsbesteding aan betaalde arbeid en huishoudelijke zorg door mannen en vrouwen in uren per week, 1975-1990, met name voor de leeftijdsgroep 25-34 jaar.

--> In origineel staat hier een figuur. Op korte termijn zal deze ook in deze tekst opgenomen worden

In de huishoudelijke sector [5] is volgens het TBO een ontwikkeling waar te nemen waarbij de huishoudelijke werkzaamheden geleidelijk veranderen van een specifieke activiteit door huisvrouwen, tot een haast algemene bezigheid. In 1975 en in 1990 wordt over de hele bevolking gemeten gemiddeld rond de 19 uur per week aan huishoudelijke arbeid besteed. Op het eerste gezicht lijkt het alsof er geen verschuiving heeft plaatsgevonden. Maar wat er veranderd is, is dat steeds meer personen van 12 jaar en ouder per week minstens 5 uur per week aan huishoudelijk taken besteden, namelijk ongeveer 80% van de bevolking. Over de hele linie is te stellen dat zowel degenen die weinig [6] als degenen die veel [7] huishoudelijk werk verrichten, minder talrijk zijn geworden.

Over huishoudens waarin beide partners werken zijn nog geen gegevens bekend voor 1990. In de periode tussen 1977 en 1985 zijn vrouwen in deze huishoudens 2,8 uur minder aan zorgtaken gaan besteden, mannen 2 uur meer. Per saldo verrichten vrouwen met betaald werk in 1985 nog altijd driemaal zoveel huishoudelijk werk dan hun mannelijke partners, in 1975 was dit nog viermaal zoveel (zie figuur 2). De gegevens over 1990 van de gehele bevolking suggereren dat de herverdeling van de betaalde en onbetaalde arbeid momenteel stagneert, mannen zijn tussen 1985 en 1990 namelijk meer formele arbeid en niet meer huishoudelijke en zorgtaken gaan verrichten.

Figuur 2:Procentuele verdeling jaarvolume produktieve arbeid naar geslacht, aanwezigheid van minderjarige kinderen en maatschappelijke participatie.

--> In origineel staat hier een figuur. Op korte termijn zal deze ook in deze tekst opgenomen worden

In Nederland vindt een steeds groter groot deel van vrouwen èn mannen dat onbetaalde arbeid beter verdeeld moet worden. Het Sociaal Cultureel Rapport 1992 van het SCP laat zien dat inmiddels 73% van de bevolking vindt dat man en vrouw het huishoudelijke werk gelijkelijk onder elkaar moeten verdelen. De verzorging van kinderen is volgens 89% van de bevolking evengoed de verantwoordelijkheid van de man als van de vrouw. De praktijk blijft daar, zoals hierboven reeds beschreven, nog sterk bij achter. De uitdaging voor de komende jaren is dan ook het dichten van de kloof tussen ideaal en praktijk.

In het TBO worden geen gegevens verstrekt over de tijdsbesteding van allochtone vrouwen en mannen. Ook het "Survey Positie en voorzieningengebruik Allochtonen" (SPVA) levert hierover geen gegevens. Op grond van het SPVA '91 zijn wel enige indicaties te verkrijgen over de betaalde en onbetaalde arbeid bij allochtonen.

De omvang en de samenstelling van huishoudens zegt wat over de hoeveelheid huishoudelijke zorg die verricht moet worden. Van de allochtone groeperingen is de omvang van Marokkaanse huishoudens gemiddeld genomen het grootst (4,3), gevolgd door die van de Turkse huishoudens (3,9). De Surinaamse, Antilliaanse en autochtone huishoudens bestaan gemiddeld uit tussen de twee en drie personen (resp. 2.9, 2.7 en 2,2 personen).

Onder de Surinaamse en Antilliaanse bevolkingsgroepen bestaat een groot aantal gezinnen (30%) uit één-oudergezinnen, waarbij meestal een vrouw het gezinshoofd is.

De Turkse beroepsbevolking bestaat voor iets meer dan een kwart, en de Marokkaanse beroepsbevolking bestaat voor iets minder dan een kwart uit vrouwen. De beroepsbevolking van Surinamers omvat bijna evenveel mannen als vrouwen, de Antilliaanse beroepsbevolking bestaat zelfs voor meer dan de helft uit vrouwen. Bij de werkende vrouwen hebben de jongeren vaker een volledige baan (35 uur of meer) dan de oudere vrouwen. Vooral bij de werkende vrouwen in de autochtone bevolking neemt het hebben van een volledige baan sterk af met het toenemen van de leeftijd. Bij de allochtone vrouwen doet zich dit verschijnsel ook voor, maar in veel minder sterke mate. Zo werk 60% van de werkende Turkse en Surinaamse vrouwen 35 uur of meer per week, terwijl dat bij ongeveer 1 van de 3 vrouwen in de autochtone groep voorkomt.

Uiteraard hebben statistische gegevens hun beperkingen. Zo is bijvoorbeeld bekend dat bij de Tijdsbestedingsonderzoeken een overschatting van het aantal uren dat besteed wordt aan betaalde arbeid optreedt, omdat mensen hun tijd besteed op het werk opgeven in plaats van de werkelijk gewerkte uren. Aan de andere kant treed er een onderschatting op van de tijd besteed aan huishoudelijke en zorgtaken. Vaak worden namelijk diverse taken gecombineerd, bv. eten koken en bijpraten met de kinderen. Slechts een van de twee bezigheden wordt in de tijdsbesteding opgenomen.

Het totaal beeld dat de statistische gegevens opleveren wordt ondersteund door kwalitatieve onderzoeken. Meestal blijken de hier beschreven ontwikkelingen zich in verscherpte mate voor te doen.

Samenvattend is het volgende beeld te schetsen:

  • De hoeveelheid onbetaalde arbeid die in onze maatschappij wordt verricht overtreft de hoeveelheid betaalde arbeid ruimschoots.
  • De totale hoeveelheid arbeid is vrij evenwichtig over de seksen verdeeld, waarbij vrouwen iets meer arbeid verrichten dan mannen.
  • Er is een zeer prominente arbeidsdeling naar sekse die neerkomt op een verhouding tussen mannen en vrouwen van ± 70%-30% wat de betaalde arbeid betreft en een verhouding van ± 30%-70% bij de onbetaalde arbeid.
  • De onbetaalde arbeid wordt over steeds meer personen gedeeld, personen die helemaal geen onbetaalde arbeid verrichten, zijn zeldzaam geworden.
  • De toename van de participatie van vrouwen aan de betaalde arbeid verloopt duidelijk sneller dan de toename van de participatie van mannen aan de onbetaalde arbeid. Er lijkt zich momenteel zelfs een afname van de participatie van mannen aan de onbetaalde arbeid voor te doen.
  • De dubbele belasting als gevolg van de combinatie van betaalde arbeid en zorgtaken lijkt zich vooral te concentreren bij de groep werkende vrouwen met kinderen, al dan niet met partner. Deze belasting wordt zwaarder voor individuele vrouwen naarmate er meer uren aan betaalde arbeid besteed wordt.
  • Een groot deel van de Nederlandse bevolking is van mening dat betaalde en onbetaalde arbeid en met name de zorg voor kinderen gelijkelijk onder mannen en vrouwen verdeeld moet worden. Er is een kloof tussen ideaal en praktijk op dit punt.
  • Bij de allochtone bevolkingsgroepen lijkt de dubbele belasting als gevolg van de combinatie betaalde arbeid en zorgtaken met name van belang te zijn voor Surinaamse en Antilliaanse één-oudergezinnen en voor vrouwen die zorgtaken combineren met banen van meer dan 35 uur per week.