Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



2.4.3. Het spoor van de politieke besluitvorming

2.4.3.1. Kabinetsstandpunt "Vrouwen in politiek en openbaar bestuur"

Zoals reeds eerder aangegeven zijn er op dit terrein reeds vorderingen gemaakt. Niettemin is er nog geenszins sprake van een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in politieke functies en in het openbaar bestuur. Dat is de reden dat het kabinet in 1990 aan de ER heeft verzocht hem te adviseren over de wijze waarop versnelling kan worden gebracht in het vergroten van de deelname van vrouwen aan politiek en openbaar bestuur. Het ER-advies werd uitgebracht in september 1991. Op basis hiervan heeft het kabinet een standpunt bepaald, dat in september 1992 aan het parlement is aangeboden.

Dit kabinetsstandpunt is te beschouwen als een eerste aanzet tot beleid. Een aantal concrete activiteiten voor de korte termijn worden hierin aangekondigd.

In het genoemde kabinetsstandpunt is de volgende doelstelling geformuleerd:

Het bevorderen van de deelname van vrouwen aan politieke en openbaar bestuur opdat in 1995 de volgende taakstellingen gerealiseerd zijn:

  • een verhoging van het aantal vrouwen in vertegenwoordigende organen van 25% nu tot 30% in 1995
  • een verdubbeling van het aantal burgemeesters (100 eind 1995)
  • het benoemen van tenminste een vrouwelijke Commissaris van de Koningin
  • het vergroten van het aantal vrouwelijke leden van bestaande adviesorganen tot gemiddeld 15%.
  • het realiseren van 50% vrouwelijke leden in nieuw in te stellen adviesorganen
  • het realiseren van tenminste 20% vrouwen in interdepartementale commissies.

2.4.3.2. Werkdoelen

In het kader van het project kunnen twee werkdoelen worden onderscheiden:

A. het begeleiden van de uitvoering van het kabinetsstandpunt Vrouwen in Politiek en Openbaar bestuur. De uitvoering ligt primair in handen van Binnenlandse Zaken.

B. het ontwikkelen van aanvullend beleid.

2.4.3.3. Deelonderwerpen

Deelonderwerpen die in dit verband aandacht behoeven zijn:

*Het belang van culturele factoren die de deelname van vrouwen aan politieke organen mogelijkerwijs beperken. Hier ligt een duidelijke link naar het thema beeldvorming. Er is op dit gebied reeds een kleinschalig onderzoek verricht door de Stichting Burgerschapskunde. Nader onderzoek is nodig. Bij de Katholieke Universiteit Nijmegen loopt een onderzoek: "Sekse en organisatiecultuur in politieke partijen". Dit is een onderzoek op niveau van de Amsterdamse politieke partijen.

*Het analyseren van de specifieke belemmeringen die zwarte- en migrantenvrouwen ondervinden op het gebied van participatie in politiek en openbaar bestuur. Hieraan gekoppeld dient ruimer aandacht besteed te worden aan scholingsbehoeften van die groepen vrouwen die niet geprofiteerd hebben van de algemene stijging van het opleidingsniveau. Dit geldt ook voor grote groepen oudere vrouwen.

*Het inschakelen van intermediairen, waaronder vrouwenorganisaties, teneinde het draagvlak van het project te verbreden.

*Het "vertalen" van de projectdoelstellingen naar het niveau van de lagere overheden.

*Het onderzoeken van de mogelijkheid om door middel van wetgeving het proces in versnelling te brengen.

*Het aangrijpen - in 1994 - van het dan 75-jarig bestaan van het vrouwenkiesrecht (en daarmee van het algemeen kiesrecht) om in dat belangrijke verkiezingsjaar extra aandacht voor het thema Vrouwen in politiek en openbaar bestuur te genereren.

*Het onderzoeken van de mogelijkheid tot oprichting van een vrouwentalentenbank, die vraag en aanbod ten behoeve van de vacatures bij externe adviesorganen en bij besturen van landelijk opererende organisaties bijeen brengt.

2.4.4. Het spoor van de maatschappelijke besluitvorming

Het eerlijk verdelen van de macht in onze maatschappelijke organisatie is een van de hoofddoelstellingen van het emancipatiebeleid. Behalve in de politiek en het openbaar bestuur moet dit ook tot uitdrukking komen in de organisatie van het maatschappelijk leven. Temeer daar, zoals reeds eerder werd opgemerkt, de betekenis van deze organisaties toeneemt.

Zoals reeds aangegeven ontbreekt op dit terrein een totaal overzicht van de feitelijke situatie. Het meeste participatie-onderzoek dat beschikbaar is, is algemeen van karakter en maakt geen onderscheid op basis van "gender". Uitzondering hierop zijn twee lopende onderzoeken bij de Universiteit van Nijmegen. Het ene onderzoek richt zich op het achterhalen van de motieven om te participeren. Hierbij wordt wel onderscheiden naar sekse. Het onderzoek beperkt zich echter tot de gemeente Zwolle. Het andere onderzoek richt zich op de participatie van scholieren.

Op het niveau van beleid en maatregelen zijn eveneens enkele voorbeelden voor handen. Zo bestaan in enkele gemeenten en provincies vacaturebanken die zijn opgezet om vraag en aanbod op het gebied van bestuursfuncties bij elkaar te brengen. In het kader van de subsidieregeling projecten emancipatiewerksters zijn enkele voorbeelden bekend van projecten waarin men expliciet streeft naar het vergroten van de deelname van vrouwen in het eigen bestuur van de maatschappelijke instelling en van aanverwante organisaties.

Daarnaast zijn door het particulier initiatief cursussen besturen ontwikkeld, publikaties uitgebracht (bv. "Vrouwen in huurdersorganisaties" van de Woonbond) en projecten opgezet (bv.op het gebied van inspraakoverleggen). Een belangrijke rol in dit verband spelen ook vrouwenorganisaties die vaak fungeren als opstap voor bestuursfuncties. Met name de Nederlandse Plattelandsvrouwen hebben op dit gebied activiteiten ondernomen.

In het kader van deze opsomming kunnen de talloze vrouwennetwerken niet onvermeld blijven. Deze losse organisatieverbanden hebben, meestal als neveneffect, een belangrijke functie bij het stimuleren en informeren van vrouwen die een bestuursfunctie ambieren.

2.4.4.1. Maatschappelijke besluitvorming, waar spreken we over?

Het web van maatschappelijke instellingen is in Nederland zeer dicht geweven. Ze verschillen naar rechtspersoon (bedrijven, stichtingen, verenigingen), naar omvang, naar werkgebied (landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk), naar doelstelling (winst maken, diensten verlenen, belangenbehartiging, gericht op een algemeen maatschappelijk vraagstukken) etc. Ongetwijfeld bestaan nog veel meer onderscheidende criteria. Wat het overgrote deel van deze maatschappelijke instellingen gemeen hebben, is dat hun beleid, de wijze waarop ze opereren, hoofdzakelijk bepaald wordt door mannen. Hoewel onderzoek ontbreekt om deze stelling geheel te bewijzen, is het een kwestie van simpele waarneming om te constateren dat vrouwen zwaar ondervertegenwoordigd zijn in de besluitvormende regionen van maatschappelijke instituties.

Gelet op het grote aantal instellingen is enige afbakening gewenst. Twee criteria lijken hiertoe geëigend: op de eerste plaats beperken we ons tot landelijk opererende en georganiseerde organisaties. Hiervoor is vooral van belang dat deze afbakening aansluit bij de huidige doelstelling van de rijksoverheid om zich te concentreren op haar kerntaken. De andere overheden zijn zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen van emancipatiebeleid in het eigen beleid.

Een tweede, vager, criterium betreft de doelstelling van een organisatie. Primair zijn van belang die organisaties die zich richten op algemeen maatschappelijke vraagstukken.

In deze fase van het project is het niet relevant om nauwkeurige afbakeningen te maken. Ongetwijfeld zal dit wel het geval zijn zodra onderzoeksgegevens beschikbaar zijn en activiteiten opgezet gaan worden.

2.4.4.2. Werkdoelen voor het spoor van de maatschappelijke besluitvorming

De algemene doelstelling van het project kan voor het spoor van de maatschappelijke besluitvorming uitgewerkt worden in de volgende werkdoelen:

1.Zichtbaar maken dat vrouwen sterk zijn ondervertegenwoordigd in alle sectoren van de maatschappelijke besluitvorming.

In het kader van deze doelstelling is onlangs een onderzoek gestart naar de kwantitatieve- en kwalitatieve aspecten van de deelname van vrouwen aan besturen van maatschappelijke organisaties.

2.Ter discussie stellen van deze situatie met het beroep op democratische - en andere argumenten (potentieel, emancipatiebevorderend etc).

Voorbeelden van mogelijke activiteiten in het kader van deze doelstelling: het publiceren en gericht aanbieden van een populaire weergave van het hierboven genoemde onderzoek en het houden van ronde-tafelconferenties waaraan de departementen en hun respectievelijke maatschappelijke achterbannen deelnemen.

3.Opstellen van streefcijfers op basis van de resultaten van het te verrichten onderzoek.

4.Ontwikkelen van voorwaardenscheppend beleid om feitelijke toename te bewerkstelligen. Deze voorwaarden moeten gericht zijn op de benoemers en de benoemden.