Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



2. STARTNOTITIE PROJECT VERGROTING VAN DE DEELNAME VAN VROUWEN AAN POLITIEKE EN MAATSCHAPPELIJKE BESLUITVORMING

2.1. INLEIDING

In het Beleidsprogramma Emancipatie "Met het oog op 1995" is de vergroting van de deelname van vrouwen aan de politieke en maatschappelijke besluitvorming benoemd tot een van de drie algemene speerpunten van het emancipatiebeleid voor de komende jaren.

Motief is dat dit een van de terreinen is waar nog sterk sprake is van ongelijke posities van mannen en vrouwen. Als zodanig is het een structurele factor die de voortgang van het emancipatiebeleid bemoeilijkt.

De grondslag van het streven tot vergroting van de deelname van vrouwen aan de politieke en maatschappelijke besluitvorming ligt besloten in artikel 4 van de Grondwet, dat bepaalt dat iedere Nederlander gelijkelijk het grondrecht heeft leden van algemeen vertegenwoordigende lichamen te kiezen alsmede tot lid van deze organen te worden gekozen.

Met het ratificeren van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV), heeft de Nederlandse regering zich ook in internationaal verband verplicht om alles in het werk te stellen om bovengenoemd streven te realiseren. Artikel 7 van dit verdrag schrijft immers voor dat alle staten die partij zijn bij dit Verdrag alle passende maatregelen dienen te nemen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven uit te bannen. Daarnaast bepaalt artikel 7 dat vrouwen het recht moet worden verleend om op gelijke voet met mannen deel te nemen aan de vaststelling van het overheidsbeleid en aan de uitvoering hiervan. Dat impliceert volgens artikel 7 ook het bekleden van openbare functies op alle overheidsniveaus.

Deze notitie kan worden beschouwd als een globaal vertrekpunt voor een op te zetten project ter vergroting van de deelname van vrouwen aan politieke en maatschappelijke besluitvorming.

Achtereenvolgens zullen in deze notitie de probleemstelling en de algemene doelstellingen van het project aan de orde komen. Vervolgens worden deze beide componenten nader uitgewerkt langs twee sporen: het spoor van de politiek en het openbaar bestuur en dat van de maatschappelijke besluitvorming.

2.2. PROBLEEMSTELLING

2.2.1. De ondervertegenwoordiging in beeld

Deelname aan politieke en maatschappelijke besluitvorming geschiedt direct en indirect.

  1. direct door zelf deel te nemen aan de besluitvorming
  2. indirect doordat men invloed uitoefent op de keuze van de participanten
  3. indirect doordat men invloed uitoefent op de discussie die aan de besluitvorming vooraf gaat. Hierbij valt te denken aan de beleidsbeïnvloeding door pressiegroepen of aan het verwerven van een invloedrijke positie in het publieke debat.

Hoewel het aandeel van vrouwen aan deze 3 vormen van participatie in de loop van deze eeuw gestegen is, is er anno 1992 nog steeds sprake van een eenzijdige verdeling van dit machtsinstrument.

Hoelang het heeft geduurd voordat belangrijke openbare functies ook in handen van vrouwen kwamen, blijkt uit onderstaand overzicht:

De eerste vrouw in c.q. als:

e eerste vrouw in c.q. als:

De Tweede Kamer 1918
Provinciale Staten 1919
Ambtenaar van de Burgerlijke Stand 1931
Burgemeester 1946
Rechter 1947
Minister 1956
Raad van State 1959
Commissaris van de Koningin 1974
Fractievoorzitter Tweede Kamer 1982
Algemene Rekenkamer 1984

Over de directe participatie van vrouwen in de politiek en het openbaar bestuur is onderzoeksmateriaal beschikbaar. Hier volgen enkele voorbeelden die de ondervertegenwoordiging van vrouwen sprekend illustreren. De cijfers van de vertegenwoordigende lichamen hebben betrekking op de situatie na de laatst gehouden verkiezingen.

Tweede Kamer 25% [1]
Eerste Kamer 28%
Gemeenteraden 22%
Burgemeesters 8,8%
Externe Adviesorganen 11,7%
Interdepartementale commissies 10,4%

Over de rechtstreekse participatie van vrouwen in de besluitvormende gremia van maatschappelijke instellingen zijn slechts op onderdelen cijfers beschikbaar. Een totaalbeeld ontbreekt. Toch spreken ook dergelijke cijfers boekdelen. Zo worden slechts 5 van de 28 besturen van de Regionale Bureaus voor de Arbeidsvoorziening (RBA'S) voorgezeten door een vrouw (14%). Van de regionale bestuurders is slechts 11% vrouw. Dit ondanks de inzet van vrouwenorganisaties die tijdens de vorming van de raden actie voerden om deze besturen minimaal voor een-derde uit vrouwen te laten bestaan.

Een ander voorbeeld komt uit de sector van het bedrijfsleven. Zo zijn er temidden van de commissarissen van de 200 grootste bedrijven in Nederland nog steeds maar 14 vrouwen te tellen.

Een laatste voorbeeld is afkomstig van het terrein van de volkshuisvesting. Uit een in 1989 door de Nationale Woningraad gehouden enquête bij 114 van de 700 woningcorporaties blijkt van de bestuursleden van deze corporaties 15,5% vrouw te zijn.

Gegevens over de indirecte vormen van participatie laten het volgende beeld zien.

Ten aanzien van opkomstpercentages bij verkiezingen blijken de verschillen tussen mannen en vrouwen te verwaarlozen.

Minder zichtbare vormen van het beïnvloeden van de keuze van participanten liggen in de sfeer van de selectieprocedures die gevolgd worden bij het tot stand komen van kandidatenlijsten voor verkiezingen of voor benoemingen van bv. burgemeesters en leden van externe adviesorganen. Onderzoeksmateriaal hierover is met name kwalitatief van aard. Het wijst uit dat zij die de machtige posities innemen, deze selectieprocedures zodanig beïnvloeden dat ze een grotere deelname van vrouwen belemmeren.

Behalve stemmen kan men ook op andere manier deelnemen aan het beïnvloeden van de politieke besluitvorming. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen zogenaamde conventionele en onconventionele activiteiten. In de eerste categorie vallen campagne-activiteiten voor politieke partijen, het rechtstreeks benaderen van politici, het inschakelen van de media e.d. Tot de onconventionele activiteiten, ook wel protestparticipatie genoemd, rekent men deelname aan demonstraties, actiegroepen etc. In tegenstelling tot de conventionele participatie zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen in protestparticipatie nagenoeg verdwenen.

Overigens valt hierbij op dat de problematiek van de participatie tot nu toe voornamelijk in kaart is gebracht met behulp van cijfermateriaal. Weinig is nog bekend over meer kwalitatieve aspecten als motivatie en belemmeringen.

2.2.2. Waarom vrouwen ondervertegenwoordigd zijn

Er zijn verschillende verklaringen voor het gegeven dat vrouwen nog steeds sterk zijn ondervertegenwoordigd in de politieke en maatschappelijke besluitvorming.

Het behoeft geen nadere argumentatie dat het de sterke patriarchale opbouw van onze samenleving was die in het verleden bepalend was voor de minimale vertegenwoordiging van vrouwen in de politieke en besluitvormende circuits.

Een specifieke belemmering was de ongelijke verdeling van de zogenaamde hulpbronnen over vrouwen en mannen, met name het opleidingsniveau en het hebben van ervaring op het gebied van de betaalde arbeid. In het algemeen beschikken vrouwen momenteel echter over hetzelfde opleidingsniveau als mannen. Ook de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen is sterk toegenomen.

Zeker voor het relatief klein aantal functies in de politiek en het openbaar bestuur mag de ondervertegenwoordiging van vrouwen dan ook niet langer verklaard worden uit het niet beschikbaar zijn van voldoende gekwalificeerde vrouwen.

Overigens gaat deze analyse niet op voor specifieke groepen vrouwen zoals zwarte en migranten vrouwen en oudere vrouwen. Vrouwen uit deze groepen kennen nog een achterstand op mannen waar het gaat om opleiding en arbeidsmarktparticipatie.

De verklaring voor het gegeven dat de participatie van vrouwen langzamer toeneemt dan men op basis van hun toegenomen kwalificaties zou mogen verwachten, ligt deels in het feit dat het bij dit vraagstuk primair gaat om het herverdelen van de macht.

Het verkrijgen van meer politieke macht door vrouwen veronderstelt dat de huidige bezitters van die macht ruimte maken en macht afstaan. Tegen het licht van de historie en de daarin gegroeide man-vrouw verhoudingen is dit een moeizaam en een zeer moeilijk te beïnvloeden proces.

In het advies van de Emancipatieraad "Vrouwen in politiek en openbaar bestuur" (1991), wordt de verklaring van de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de politiek en het openbaar bestuur dan ook met name gezocht in de selectieprocedures die de machtsposities van de zittende elite beschermen. Deze hebben een belemmerend effect op de deelname van vrouwen. Hierbij valt te denken aan de geschreven en ongeschreven toelatingscriteria die veelal zijn toegesneden op de eigenschappen van de zittende machthebbers.

Maar zelfs aangenomen dat de bezitters van de macht ervan te overtuigen zouden zijn dat ze macht moeten afstaan, dan nog blijft de vraag bestaan of vrouwen staan te dringen om de opengevallen plaatsen te bezetten. Daarbij staat niet ter discussie óf er voldoende gekwalificeerde vrouwen zijn. Dit wordt als een gegeven beschouwd.

Eén van de dilemma's waarop gedoeld wordt, is het feit dat van deze gekwalificeerde vrouwen een zeer groot deel te maken heeft met de zogenaamde dubbele belasting. Hiermee wordt gedoeld op de combinatie van de verantwoordelijkheden voor de betaalde arbeid en de onbetaalde arbeid. Zolang op het terrein van de herverdeling van de betaalde en de onbetaalde arbeid nog zo weinig resultaten zijn geboekt, moet onderkend worden dat het weinig realistisch is om juist op deze categorie vrouwen een beroep te doen om zich ook in politiek en maatschappelijk opzicht te ontplooien. Het dragen van de verantwoordelijkheid voor een baan in combinatie met die voor het huishouden en eventuele kinderen laat immers nauwelijks tijd voor andere activiteiten. Hiermee zal rekening moeten worden gehouden bij het formuleren van beleid. Het is aannemelijk dat de beste aangrijpingspunten voor beleid, voor zover dat zich richt op het stimuleren van vrouwen, onder de huidige omstandigheden liggen bij die vrouwen die (nog) niet of niet meer met deze dubbele belasting te maken hebben.

De maatschappelijke realiteit van de bovengenoemde processen en de barrières die deze voor vrouwen opwerpen kunnen niet ontkend worden. Een andere kant aan dit vraagstuk is de vraag naar de mate waarin vrouwen, en overigens ook een groeiend aantal mannen, het uitoefenen van dit soort functies zowiezo in hun "levensloopbaan" willen opnemen.

Een ervaringsgegeven lijkt te zijn dat vrouwen andere keuzes maken ten aanzien van het besteden van hun vrije tijd dan mannen. Hierbij spelen weerstanden tegen de spelregels van het politieke bedrijf zoals de competitiedrang, de norm van de alom beschikbaarheid, maar ook practische zaken als vergadertijden e.d. een belangrijke rol.

Een opmerkelijk verschijnsel in dit verband is het veranderend beeld van het verloop van de politieke carrière. Waar in het verleden de politieke loopbaan van mannen over het algemeen pas na hun 45e begon, domineert heden ten dage in toenemende mate het jonge, mannelijke talent in de politieke arena. Dit beeld staat op gespannen voet met de keuze van veel vrouwen en steeds meer mannen om juist in deze levensfase gezinsverantwoordelijkheden te dragen.

Op welke wijze bovengenoemde indirecte, soms cultureel genoemde, belemmeringen een rol spelen, moet nader onderzocht worden.