Met het oog op 1995

Beleidsprogramma Emancipatie



2. ADVIEZEN

2.1. GEVRAAGDE ADVIEZEN

Op 27 januari 1992 is het concept-Beleidsprogramma Emancipatie ter advisering voorgelegd aan de Emancipatieraad (ER) en de Sociaal-Economische Raad (SER). De ER bood zijn advies aan op 21 september 1992. De (SER) stelde zijn advies vast op 18 september 1992.

2.2. ONGEVRAAGDE ADVIEZEN EN COMMENTAREN

Tevens zijn reacties ontvangen van:

  • het Breed Platform Vrouwen voor Ekonomische Zelfstandigheid;
  • de Centrale van Plattelandsvrouwenorganisaties;
  • het Overlegkader Vrouwen uit Minderheidsgroepen;
  • de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG);
  • de Stichting Landelijk steunpunt emancipatie-ambtenaren (SLEA);
  • het Netwerk emancipatie-ambtenaren grote steden;
  • de Voorlopige Raad voor het Ouderenbeleid (VRO);
  • de Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen (VB).

2.3. HOOFDLIJNEN ADVIEZEN

Het kabinet hecht eraan zijn waardering uit te spreken voor deze adviezen. De uitgebrachte adviezen bevatten waardevolle aanknopingspunten en hebben concrete ideeën geboden voor aanpassing van het concept-Beleidsprogramma.

Op een aantal hoofdlijnen is de reactie instemmend. Dit betreft emancipatiebeleid als kerntaak, handhaving van de hoofddoelstellingen, versterking van de coördinatiestructuur, aanpak structurele belemmeringen via speerpunten van algemeen emancipatiebeleid en de nadere uitwerking van het emancipatiebeleid per departement.

De adviezen bevatten ook kritiek. Deze heeft bijvoorbeeld betrekking op de rol van de overheid, het gebrek aan samenhang, het niet uitgewerkt zijn van de speerpunten van algemeen emancipatiebeleid, een te geringe differentiatie naar groepen vrouwen, het ontbreken van samenhang tussen het algemeen deel en de departementale hoofdstukken en de te vage formulering van de departementale speerpunten.

2.4. WEERGAVE BELANGRIJKSTE PUNTEN ADVIEZEN

Hieronder volgt een weergave van de belangrijkste punten uit de adviezen.

De Emancipatieraad waardeert het positief dat het kabinet emancipatiebeleid ook in de komende jaren tot zijn kerntaken rekent. Hij acht het begrip kerntaak echter onvoldoende uitgewerkt. De ER vat deze kerntaak zo op dat het kabinet het tot zijn taak rekent de basisvoorwaarden te garanderen die leiden tot de oplossing van het emancipatievraagstuk. Wat kan en moet de rol van de overheid zijn bij het wegnemen van belangrijke belemmeringen? Sturend optreden van de rijksoverheid vindt de ER nog steeds noodzakelijk. Daarvoor dient met name het instrument van formele wetgeving te worden gebruikt.

Wat betreft de samenhang met de verantwoordelijkheden van anderen, is de ER het er wel mee eens dat er geleidelijk meer ruimte moet worden gelaten voor nadere belangenafweging door andere overheden, maatschappelijke organisaties en burgers en er steeds meer gezocht moet worden naar alternatieve sturingsmechanismen ter vervanging van de klassieke methoden.

De ER bepleit - in verband met de decentralisatietendens - dat de rijksoverheid op emancipatieterrein een sturende rol behoudt. Als instrumenten daarbij noemt hij het oormerken van geldstromen, het geven van taken in medebewind en het opstellen van kwalitatieve en kwantitatieve criteria.

De ER besteedt veel aandacht aan het perspectief van waaruit de overheid veranderingen moet stimuleren. Voor het emancipatiebeleid in de komende jaren stelt de ER als belangrijkste inhoudelijke uitgangspunten:

  • in de toekomstige samenleving moet het voor allen mogelijk zijn betaalde arbeid met onbetaalde arbeid te combineren danwel beide afwisselend te verrichten;
  • het aandeel van vrouwen in de politieke en openbare besluitvorming moet binnen vijf jaar aanzienlijk zijn vergroot.

De ER waardeert de door het kabinet gekozen drie speerpunten van algemeen emancipatiebeleid op zich positief, maar vraagt meer aandacht voor het perspectief waarin deze speerpunten moeten worden geplaatst. Tevens is te snel voorbij gegaan aan de verwevenheid tussen deze drie speerpunten en aan de mechanismen, in het bijzonder de traditionele beeldvorming, die zich daarbij voordoen.

De ER stelt dat stagnatie in het emancipatiebeleid slechts kan worden doorbroken, wanneer het kabinet fundamentele keuzes maakt in de dilemma's van de traditionele beeldvorming, de machtsongelijkheid tussen mannen en vrouwen, een zelfstandig bestaan en keuzevrijheid. Met een duidelijk perspectief voor ogen dient het kabinet stapsgewijs veranderingen door te voeren.

Korte-termijn vraagstukken en financiële mogelijkheden zijn uiteraard van invloed op het tempo waarin en de weg waarlangs dit kan gebeuren. Deze zullen echter geen afbreuk mogen doen aan het gewenste eindresultaat.

De Sociaal-Economische Raad (SER) deelt de opvatting dat het bij emancipatiebeleid gaat om een brede maatschappelijke verantwoordelijkheid waarin naast de overheid ook werkgevers en werknemers, individuele burgers en maatschappelijke organisaties hun aandeel hebben. De SER legt het accent op een voorwaardenscheppende en ondersteunende rol voor de rijksoverheid. De overheid heeft een wetgevende taak wanneer ten behoeve van het creëren van nieuwe arbeidspatronen wijzigingen nodig zijn in de regelgeving ten aanzien van de sociale zekerheid, de fiscaliteit of in het arbeidsrecht.

De SER acht het een gemis dat er geen globale richtinggevende beleidskeuzen voor de komende jaren zijn geformuleerd om zo een brug te kunnen slaan van het algemene deel naar de departementale speerpunten.

Kernthema's van het sociaal-economisch beleid zouden moeten zijn:

  • combineerbaarheid van taken;
  • grotere gevarieerdheid in arbeidspatronen; zowel om combineerbaarheid van betaalde arbeid en zorgtaken te vergemakkelijken als om tegemoet te komen aan behoeften van arbeidsorganisaties;
  • doorbreking van de beroepensegregatie.

De SER geeft knelpunten bij deze drie kernthema's aan.

Het aspect van een evenwichtiger verdeling van de betaalde arbeid blijft bijvoorbeeld onderbelicht, terwijl dit juist een belangrijke bijdrage kan leveren aan de gelijke verdeling van de onbetaalde arbeid en daarmee aan de vergroting van de mogelijkheden zorgtaken en betaalde arbeid te combineren. Deze knelpunten hangen ook onderling samen. Oplossing van een bij het ene kernthema gesignaleerde knelpunt kan ook een gunstige uitwerking hebben voor hetgeen bij een ander kernthema wordt nagestreefd.

De SER vindt het statistische overzicht met belangrijke cijfers over de emancipatie van vrouwen een goed initiatief. Hij is bereid in een later stadium de elementen toe te lichten, die zijns inziens in zo'n overzicht aan de orde moeten komen.

Gelijktijdig met de verzending van de adviesaanvragen aan de SER en de ER kwam het rapport "Shaping Structural Change - The Role of Women" van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) beschikbaar, opgesteld door een internationaal samengestelde groep van prominente deskundigen. In dit rapport wordt de problematiek van de sociaal-economische positie van vrouwen geplaatst in het kader van de structurele beleidsaanpassingen die zich aandienen als gevolg van internationale en demografische ontwikkelingen. Daarbij worden prioriteiten aangegeven voor hoofdlijnen van sociaal-economisch emancipatiebeleid voor de jaren negentig. Gezien de relevantie voor het Nederlandse emancipatiebeleid in de komende jaren is dit rapport als bijlage bij het concept-Beleidsprogramma meegezonden aan de adviesorganen.

In dit OESO-rapport spreekt men van een "aktieve samenleving": een samenleving die gekarakteriseerd wordt door kansen, keuze, samenhang en solidariteit; die reageert op veranderende sociale en economische behoeften en haar burgers in staat stelt de richting van deze verandering te beïnvloeden. Een effectieve structurele verandering naar zo'n nieuwe samenleving, aldus het OESO-rapport, hangt af van de wijze waarop we erin slagen vrouwen een grotere rol te laten spelen in het gestalte geven aan die verandering. Dit impliceert verbetering van de positie van vrouwen in zowel betaalde arbeid als besluitvormingsstructuren. Nodig is daartoe de tegenstellingen en spanningen aan te pakken in de wisselwerking tussen huishouden (micro-niveau), de gemeenschap (macro-niveau) en arbeidsstructuren (meso-niveau).

Het OESO-rapport noemt derhalve voor de komende jaren als centrale thema's:

  • vergroting van de combineerbaarheid van gezinsverantwoordelijkheid en deelname aan de arbeidsmarkt;
  • bevordering van het delen van taken (shared roles) tussen mannen en vrouwen.

De ER en de SER pleiten ervoor de in dit rapport aangegeven prioriteiten een duidelijker plaats te geven in dit beleidsprogramma.

Het Breed Platform Vrouwen voor Ekonomische Zelfstandigheid vindt dat een samenhangend geheel, dat als algemeen beleidskader kan dienen, ontbreekt. Te weinig werken de speerpunten van algemeen emancipatiebeleid door in de departementale speerpunten.

De Centrale van Plattelandsvrouwenorganisaties constateert dat in de departementale speerpunten met name het eerste algemene speerpunt - het vergroten van het aandeel van vrouwen in besluitvorming - is verwerkt. Van herverdeling van onbetaalde arbeid is nog weinig terechtgekomen. Dit belemmert een grotere maatschappelijke participatie van vrouwen.

Het Overlegkader Vrouwen uit Minderheidsgroepen is van oordeel dat onvoldoende aandacht is besteed aan de specifieke positie van allochtone vrouwen en meisjes.

De Voorlopige Raad voor het Ouderenbeleid vraagt versterking van de beleidsaandacht voor de oudere vrouw in de hoofddoelstellingen van het emancipatiebeleid.

Wat de positie van gemeenten betreft vindt het Netwerk emancipatie-ambtenaren grote steden dat er meer aandacht besteed moet worden aan de rol van de gemeente. Voor een goede afstemming is duidelijkheid in verantwoordelijkheid nodig.

De Stichting Landelijk Steunpunt emancipatie-ambtenaren (SLEA) spreekt de wens uit dat de rijksoverheid haar stimulerende rol naar gemeenten nog explicieter gaat benutten.

De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) deelt het uitgangspunt dat gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben waar het gaat om het concreet uitwerken van emancipatiedoelstellingen. De rijksoverheid heeft wel een stimulerende taak met betrekking tot nieuwe doelgroepen, nieuwe terreinen en nieuwe instrumenten. De VNG noemt in dit verband enkele als effectief ervaren voorbeelden (de voorlichtingscampagne met betrekking tot economische zelfstandigheid, het project ter stimulering van de ontwikkeling van emancipatiebeleid bij kleinere gemeenten en de stimuleringsregeling positieve actie). Zij formuleert voor de komende tijd eveneens enkele wensen (een vervolg op de campagne "Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid", gericht op jongens, voortzetting stimuleringsregeling positieve actie en een voortvarende aanpak van het speerpunt van algemeen emancipatiebeleid voor vergroting van de deelname van vrouwen aan politieke en maatschappelijke besluitvorming).

De Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen is van mening dat het concept-Beleidsprogramma teveel blijft steken in reeds algemeen bekende constateringen en te weinig durf toont in het aanpakken van de problemen. Zij heeft kritiek op het feit dat in de nota nauwelijks aandacht wordt besteed aan de vrouwenbeweging, die de Vereniging ziet als essentieel maatschappelijk draagvlak voor het emancipatiebeleid. Vrouwenbelangen kan zich vinden in de keuze voor de speerpunten van het algemene emancipatiebeleid. Het speerpunt van de herverdeling van de onbetaalde arbeid acht zij evenwel te beperkt van opzet, aangezien van een evenredige verdeling van de betaalde arbeid nog evenmin sprake is.

Bovengenoemde adviezen zijn bij de voorbereiding van dit beleidsprogramma betrokken. Waar dat mogelijk en gewenst leek zijn de opmerkingen verwerkt. In een aantal gevallen is uitdrukkelijk vermeld waarom het kabinet een bepaalde aanbeveling niet heeft overgenomen.