Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997


VOORWOORD

Dit rapport beoogt antwoord te geven op de vraag waartoe het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen de Nederlandse overheid verplicht, en in welke mate en op welke wijze de overheid aan deze verplichtingen voldoet.

Het rapport, geschreven door een commissie van onafhankelijke deskundigen, is tot stand gekomen op verzoek van minister Melkert van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, tevens belast met de coördinatie van het emancipatiebeleid. Hij gaf hiermee uitvoering aan een bepaling in de goedkeuringswet die een periodieke rapportage aan de Staten-Generaal voorschrijft.

Het is de eerste keer dat een dergelijke nationale rapportage verschijnt. Daardoor was het voor ons als rapportagecommissie een kwestie van tasten en zoeken naar de best mogelijke aanpak. Dat moesten wij doen in een relatief kort tijdsbestek en binnen een kader dat allerminst bleek te zijn toegesneden op een dergelijke operatie. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat wij ook aanbevelingen doen om het werk van onze opvolgers, bij volgende rapportages, te vergemakkelijken.

Het initiatief van de Tweede Kamer om bij amendement-Kalsbeek e.a. in de goedkeuringswet op het Verdrag de verplichting tot een vierjaarlijkse rapportage aan het parlement op te nemen, is in onze opvatting een nuttig besluit geweest. De periodieke presentatie van een overzicht van de uitvoering van het Verdrag kan immers de discussie inspireren en uiteindelijk leiden tot de situatie waarin Nederland geheel en al naar letter en geest voldoet aan de verdragsverplichtingen.

De stand van zaken anno 1997, die in deze rapportage wordt beschreven en van aanbevelingen voorzien, toont aan dat die situatie namelijk nog lang niet is gerealiseerd. Implementatie van het Verdrag vraagt permanente aandacht en operationalisering van beleid om met alle passende maatregelen op zo kort mogelijke termijn te kunnen voldoen aan de resultaatsverplichtingen van het Verdrag. De rapportagecommissie constateert dat er reden is voor bezorgdheid.

Op deze plaats past een woord van dank aan alle niet-gouvernementele organisaties (NGO's) die op indrukwekkende wijze gehoor hebben gegeven aan ons verzoek om informatie te verstrekken over de stand van zaken. Eenzelfde dank geldt de medewerkers van een aantal departementen en de leden en medewerkers van twee semi-gouvernementele organisaties: de Emancipatieraad en de Commissie gelijke behandeling. Hun bijdragen aan deze nationale rapportage zijn opgenomen in twee Werkdocumenten.

De Nederlandse tekst van het Verdrag en de Engelstalige aanbevelingen van het Committee on the Elimination of Discrimination Against Women (CEDAW) zijn als bijlagen in dit rapport opgenomen. Eveneens als bijlage is toegevoegd de integrale tekst van een recent gepubliceerde bibliografie over het Verdrag; wij danken het Clara Wichmann Instituut voor dit vriendelijke gebaar, dat de naslagwaarde van dit rapport kan vergroten.

De rapportagecommissie is, ten slotte, blij met het vertrouwen dat de minister in haar heeft gesteld en hoopt dat regering en beide Kamers de nodige aandacht willen geven aan deze rapportage, die de eerste is van wat een 'progressieve' reeks zou moeten worden.

Den Haag, februari 1997

Drs. L.S. Groenman

voorzitter