Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997


2.3.4 Handhaving en naleving

Voor de handhaving van het Verdrag zijn verschillende instrumenten belangrijk: toetsing van wetgeving en beleid, voortgangsrapportages, rechterlijke toetsing en voorlichting.

Toetsing van wetgeving en beleid

Het Verdrag richt zich in de eerste plaats tot de verdragsstaten. Dit betekent dat de handhaving primair in handen ligt van de overheid zelf, die bij de totstandkoming van wetgeving en beleid steeds een toetsing aan het Verdrag kan inbouwen. De rechtsliteratuur is duidelijk: het gelijkheidsbeginsel, dat door het Verdrag ten aanzien van vrouwendiscriminatie wordt uitgewerkt, is van een dermate zwaar gewicht dat iedere afwijking van dit beginsel in (voorgestelde) wet- of regelgeving in (de memorie van) toelichting moet worden gemotiveerd. [59] De motivering en/of rechtvaardiging van een onderscheid dat gemaakt wordt ten nadele van groepen of personen die systematisch worden gediscrimineerd en mede daardoor extra kwetsbaar zijn, dienen aan zwaardere eisen te voldoen dan de motivering en/of rechtvaardiging van onderscheid ten nadele van dominante groepen (blanken, mannen, hetero's). [60] De rechter is bevoegd wet- en regelgeving op dit punt te toetsen. Door niet (voldoende) te motiveren loopt de wetgever een zeker risico: "Indien een afdoende motivering van ongelijke behandeling in de wetsgeschiedenis niet is te vinden en ten processe niet wordt aangevoerd en indien de rechter bovendien oordeelt dat een dergelijke motivering 'niet valt aan te wijzen' (zie HR 30-9-1992, AB 1993, 2), dan kan de rechter besluiten om de desbetreffende bepaling buiten toepassing te laten (...)". [61]

Dit geldt ook voor de afwijkingen van het Verdrag. Daarom zou de Memorie van Toelichting op ieder wetsvoorstel waarbij dat relevant is, een paragraaf moeten bevatten waarin gemotiveerd wordt waarom het voorstel in overeenstemming wordt geacht met onder meer het rechtzekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en andere grondrechten. [62] Deze motiveringsverplichting zou kunnen worden opgenomen in hoofdstuk 4 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (een handboek voor wetgevingsambtenaren). Wat betreft het Vrouwenverdrag zou daarbij verwezen kunnen worden naar de checklist, die is opgenomen aan het slot van het rapport Vrouwenverdrag/Rechtsorde. [63]

Overigens, wanneer van wetgevingsambtenaren wordt verwacht dat zij deze toets uitvoeren is het wel van belang dat de bekendheid met de inhoud en strekking van het Verdrag binnen de rijksoverheid wordt bevorderd.

Bij het onderzoek, dat volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving vooraf dient plaats te vinden ten aanzien van de vraag of en hoe regelgeving door de overheid wenselijk is, kan in de Toelichting op enkele plaatsen de wenselijkheid van het (tevoren) uitvoeren van een emancipatie-effectrapportage aan de orde worden gesteld.

Ten slotte is het van belang dat bij de ontwikkeling van het beleidsinstrument van monitoring de verplichtingen uit het Verdrag nadrukkelijk worden vertaald in ijkpunten en elementen van het toetsingskader. [64]

Voortgangsrapportages

Op internationaal niveau wordt de naleving van het Verdrag bevorderd door de verplichting tot een vierjaarlijkse rapportage aan het toezichthoudende comité CEDAW. Deze verplichting is opgenomen in artikel 18 van het Verdrag. De rapportage aan het CEDAW dient aan te geven welke wetgevende, rechterlijke, bestuurlijke of andere maatregelen zijn genomen ter uitvoering van het Verdrag en welke vooruitgang is geboekt ten opzichte van de vorige rapportage. Nederland heeft zijn eerste rapportage in 1992 uitgebracht.

Uit de behandeling van de landenrapportages blijkt dat het CEDAW een concreet overzicht van wetgeving en beleid met de daarbijbehorende (cijfermatige) vooruitgang en effecten verwacht. Het CEDAW vraagt landen, indien er op een of meer terreinen te weinig inzicht wordt verschaft, in een volgende rapportage meer gegevens te verstrekken.

In Nederland is op voorstel van de Tweede Kamer in de Goedkeuringswet de verplichting opgenomen om telkens één jaar voorafgaand aan de rapportage aan het CEDAW te rapporteren aan het parlement. De Tweede Kamer wenste betrokken te blijven bij de implementatie van het Verdrag en wilde de mogelijkheid hebben om invloed uit te oefenen op de CEDAW-rapportage (zie ook hoofdstuk 1).

Rechterlijke toetsing

De nationale rechter speelt bij de handhaving van het Verdrag een belangrijke rol. Het Verdrag schrijft voor dat het beginsel van gelijke behandeling en bescherming tegen discriminatie mede door bevoegde nationale rechterlijke instanties dient te worden verwezenlijkt. De nationale rechter kan bovendien wetgeving en beleid toetsen, en normen uit het Verdrag kunnen in de rechtspraktijk doorwerken.

In de literatuur wordt sterk gepleit voor een individueel klachtrecht zoals dit bij veel VN-verdragen bestaat. Bijvoorbeeld over schendingen van het Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten kan door individuele burgers geklaagd worden bij het Mensenrechtencomité.

Een soortgelijk klachtrecht ten aanzien van het Vrouwenverdrag bij een VN-comité kan het internationale toezicht op de naleving van het Verdrag versterken en bijdragen aan de verdere interpretatie van de verdragsbepalingen. Uitspraken in een dergelijke klachtrechtprocedure kunnen vervolgens rechtstreeks door de nationale rechter worden toegepast. Individuen, groepen en organisaties moeten kunnen opkomen tegen schendingen van het Verdrag. De klachtrechtprocedure dient betrekking te hebben op alle bepalingen van het Verdrag.

In het voorjaar van 1996 werd in een aparte werkgroep tijdens de jaarlijkse vergadering van de 'Commission on the status of women' van de VN een ontwerp uitgewerkt voor een facultatief protocol inhoudende een klachtrecht. Nederland zet zich in voor een dergelijk facultatief protocol. [65]

Voorlichting

De implementatie van het Verdrag staat of valt met kennis van de verdragsverplichtingen. Een goede bekendheid met het Verdrag bij de wetgever, beleidsmakers, praktijkjuristen en het publiek is eveneens een vitaal onderdeel van de handhaving.

In Aanbeveling 10 vraagt het CEDAW - naar aanleiding van het 10-jarig bestaan van het Verdrag - de bekendheid met het Verdrag te vergroten door conferenties, seminars, publiciteitscampagnes en het verspreiden van teksten in de eigen taal. NGO's moeten worden aangemoedigd informatie over het Verdrag en de implementatie te verspreiden.

Nederland heeft tot nu toe geen stappen ondernomen om het Verdrag een grotere publieke bekendheid te geven.