Uitvoering van Emancipatiebeleid |
14. VOLKSHUISVESTING,
RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEU 14.1 Algemeen beeld Het accent van het departementale beleid ligt bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de eerste plaats op het laten "doorwerken" van vigerend beleid. Hiervoor is nadrukkelijk gekozen, mede gezien de relatief grote tijd die nodig is voordat de bestuurlijke en maatschappelijke effecten van VROM-beleid zichtbaar worden. In het verlengde hiervan, zijn er ook geen nieuwe op het aspect emancipatie gerichte beleidsontwikkelingen in het VROM-beleid. Binnen VROM wordt verder gewerkt aan de integratie van het emancipatiebeleid binnen het totale VROM-beleid, opdat emancipatie bij beleidsformulering en -evaluatie vanaf het eerste begin onderdeel uitmaakt van het gedachtengoed. De bewindslieden van VROM rapporteren de Tweede Kamer hierover voorjaar 1996. 14.2 Volkshuisvesting Emancipatie en individualisering zijn ontwikkelingen in de maatschappij waar de volkshuisvesting om gaat (woningen, de inrichting van wijken) is een lange termijn perspectief noodzakelijk. Het gaat dan om onderwerpen als sociale veiligheid, het mogelijk maken dat zorgtaken worden gecombineerd met werk en het bevorderen van participatie van vrouwen in het besluitvormingsproces van de volkshuisvesting. Uitgangspunt van het emancipatiebeleid op het terrein van de volkshuisvesting is dat emancipatie integraal wordt verwerkt in de ontwikkeling van volkshuisvestingsbeleid. Daarnaast worden jaarlijks enkele speerpunten os activiteiten vastgesteld om het rijksbeleid op het terrein van emancipatie inhoud te geven binnen de volkshuisvesting. Deze zijn dit jaar:
14.3 Ruimtelijke Ordening Emancipatie en individualisering zijn maatschappelijke processen, waarmee de ruimtelijke ordening rekening houdt. Trefwoorden zijn afstemming van functies op elkaar, onderlinge bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het ruimtelijke ordeningsbeleid blijft streven naar nieuwbouw in hoge dichtheden, in aansluiting op bestaande stedelijke bevolkingsconcentraties. Daardoor komt de onderlinge bereikbaarheid van woongelegenheid zo goed mogelijk tot zijn recht. 14.4 Milieubeheer In het tweede nationaal milieubeleidsplan is het belang van de inbreng van vrouwen bij het realiseren van duurzame ontwikkeling benadrukt. Het beleid richt zich daarbij onder meer op het versterken van de positie van vrouwenorganisaties als intermediaire kaders voor het uitvoeren van milieubeleid en het betrekken van deze organisaties bij de uitvoering van concrete projecten. In 1995 is dit tot uitdrukking gekomen in een structurele bijdrage aan de stichting Milieukwartet en het honoreren van enige projecten vanuit de specifieke invalshoek milieu en emancipatie. Ook in 1996 zal deze beleidslijn worden gecontinueerd. Voorzover het benoemingenbeleid op milieubeleidsterrein beïnvloedbaar is door het Ministerie van VROM zal daarbij nadrukkelijk de voorkeur uitgaan naar vrouwelijke kandidaten. 14.5 Rijksgebouwendienst Emancipatie is als een van de aandachtspunten in het rijksbeleid ook een punt van aandacht bij het rijkshuisvestingsbeleid. Een actualisering van het rijkshuisvestingsbeleid is thans in voorbereiding middels het Rijkshuisvestingplan 3 (Rhp 3). Daarnaast heeft emancipatie aandacht bij de Rijksgebouwendienst (Rgd) zelf. Van oudsher is bij deze dienst met veel technici het aandeel van vrouwen in het algemeen en zeker in de functies vanaf schaal 10 beperkt. 14.6 Realisatie Streefcijfers Binnen het rijksbeleid geldt voor 1995 een streefcijfer voor het aandeel vrouwen voor het gehele personeelsbestand van 30%. In z'n totaliteit wordt dit streefcijfer bij VROM gehaald. Eind 1995 lag het aandeel vrouwen gemiddeld over de gehele organisatie op 31%. In 1992 lag dit percentage op 27%. [7] Voor het aandeel vrouwen in schaal 10 en hoger ligt het streefcijfer voor 1995 op 20%. Met een percentage van 18,8% heeft VROM in deze groep nog een lichte achterstand. Omdat de verschillen tussen de delen van de organisatie groot zijn (spreiding tussen 9 en 27%) is hier op onderdelen nog speciale aandacht gewenst. In 1992 lag het gemiddelde percentage nog op 14,5%. |