Uitvoering van Emancipatiebeleid


6. ECONOMISCHE ZAKEN

6.1 Doelstelling departement

Het Ministerie van Economische Zaken staat voor de versterking en instandhouding van een sterke marktsector die naar internationale maatstaven concurrerend is. Zonder een sterke marktsector is het niet mogelijk de maatschappelijke wensen van de Nederlandse samenleving te verwezenlijken.

De Nederlandse samenleving is gebaat bij een sterke economie. Toename van de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen is daarbij essentieel. De Nederlandse economie wordt immers gekenmerkt door een in vergelijking met andere landen hoge inactiviteit. Vergroting van het vernieuwings- en aanpassingsvermogen is nodig om de potenties van de Nederlandse economie te kunnen benutten. De achterblijvende arbeidsparticipatie is een economiebreed probleem en betreft zowel de relatief geringe participatie van mannen als van vrouwen. Hoewel er de laatste jaren een inhaalslag heeft plaatsgevonden blijft de arbeidsdeelname van vrouwen achter bij die van mannen. Een betere benutting van het economisch potentieel van mannen en vrouwen is dan ook vereist. Emancipatie is hiertoe één van de middelen. Economisch belang en een grotere en meer zichtbare participatie van vrouwen in het bedrijfsleven gaan dan samen.

6.2 De vertaling naar emancipatiedoelstellingen

Het emancipatiebeleid van het ministerie van EZ zoals beschreven in Met het oog op 1995 kwamen tot uitdrukking in het kader van algemene economische politiek, arbeidsmarktbeleid, technologiebeleid en stimulering ondernemerschap en kenden globaal de volgende aandachtspunten:

  • de bevordering van een gezonde economische en werkgelegenheidsontwikkeling en daarmee tevens de bevordering van de participatie van vrouwen;
  • het bevorderen van scholing en instroom van meisjes en vrouwen in sectoren van het bedrijfsleven waar tekorten aan arbeidskrachten zijn of dreigen;
  • het verspreiden en toepassen van technische kennis en integratie van nieuwe technologie in de samenleving met name gericht op het verkleinen van het verschil tussen mannen en vrouwen in dit opzicht;
  • vergroting van deelname van vrouwen aan het zelfstandig ondernemerschap en tevens verhoging van de kwaliteit van het ondernemerschap door vrouwen. Versterking van de positie van meewerkende vrouwen in het eigen bedrijf.

De verwezenlijking van deze doelen is o.a. gediend bij economische groei en werkgelegenheid. De doelstelling van EZ leent zich goed voor een grotere en meer zichtbare participatie van vrouwen in het bedrijfsleven. De economie is gebaat bij het zo veel mogelijk benutten van het economisch potentieel onder mannen én vrouwen.

Aanboren van dit economisch potentieel zal in de eerste plaats moeten gebeuren door middel van het algemene kabinetsbeleid ter versterking van de economie en de werkgelegenheid (fiscale lastenverlichting, verlenging van arbeidskosten, vermindering van regeldruk e.d.).

De overheid heeft overigens maar weinig mogelijkheden om bijvoorbeeld op het gebied van de herverdeling van onbetaalde arbeid direct en effectief op te treden. Daarvoor is met name de inzet vereist van sociale partners en maatschappelijke organisaties. De overheidsrol is vooral een indirecte. Zo biedt bijvoorbeeld het voorstel voor de nieuwe winkeltijdenwet betere mogelijkheden om betaalde arbeid met zorgtaken te combineren.

Waar vrouwen meer dan mannen belemmeringen ervaren om economisch te participeren en waar dit past binnen de doelstellingen en speerpunten van het ministerie van Economische Zaken kan er aanleiding zijn - tijdelijk - maatregelen te treffen; dit passend binnen het algemeen kabinetsbeleid ter versterking van de economie en de werkgelegenheid. Dit vormt het uitgangspunt van het huidige emancipatie-beleid van EZ.

11.3 Feitelijke analyse en knelpunten

De toelichting is verwerkt in de tekst onder punt 4.

6.4 Doelstellingen van het emancipatiebeleid van EZ

Ter realisering van het departementale emancipatiebeleid zijn in Met het oog op 1995 vier speerpunten gekozen nl. vergroting van arbeidsparticipatie van vrouwen; bevordering van scholing en instroom van vrouwen in sectoren waar tekorten dreigen; vrouwen en technologie en stimulering ondernemerschap van vrouwen.

 

Deze keuze is de afgelopen jaren nader uitgewerkt en geconcretiseerd in een centrale doelstelling nl. het vergroten van de participatie van vrouwen in de economie

Uit deze hoofddoelstelling zijn drie volgende subdoelstellingen afgeleid die hierna zullen worden behandeld:

  1. Doorbreken van de horizontale en verticale beroepenscheiding:
    • meer vrouwen in technische opleidingen en beroepen;
    • doorstroming van vrouwen in het midden- en kleinbedrijf;
    • meer vrouwen in managementfuncties.
  2. Stimuleren van het ondernemerschap van vrouwen:
    • verbeteren ondersteuningsvoorzieningen voor ondernemers;
    • beeldvorming vrouwelijk ondernemerschap verbeteren;
  3. Vergroten van het aantal vrouwen in besluitvormingsorganen in de economische sector:
    • in besturen van maatschappelijke organisaties in de economische sector.

6.4.1 Doorbreking beroepenscheiding

Meer vrouwen in technische opleidingen en beroepen

Vrouwen werken in een beperkt aantal beroepen. In 1992 was 70% van de vrouwen te vinden in 10 van de 85 beroepsklassen. Vrouwen zijn vooral werkzaam in de administratieve, commerciële en dienstverlenende beroepen, ook wel horizontale beroepenscheiding genoemd. In technische beroepen zijn vrouwen sterk ondervertegenwoordigd. In het totale arbeidsaanbod bedroeg het aandeel vrouwen met een technische opleiding in 1992 slechts 8%, terwijl dat voor beroepen waarvoor geen technische opleiding nodig is op 46,5% lag. Van het totaal aantal werkende vrouwen is slechts 6% werkzaam in een beroep waarvoor een technische opleiding nodig is (Bron: ROA "De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep" 1994).

Vrouwen zijn ook ondervertegenwoordigd in hogere functies. Hoewel er in de leeftijdscategorie 25-45 jaar vrijwel geen verschil meer is in opleidingsniveau, blijken vrouwen minder door te stromen naar hogere functies dan mannen. Overigens moet hierbij aangetekend worden dat de opleidingsrichting van vrouwen nog wel verschilt van die van mannen. Meer vrouwen dan mannen werken beneden hun opleidings- en functieniveau. Dit verschijnsel wordt ook wel verticale beroepenscheiding genoemd. In 1992 is van alle personen met een beleidsfunctie of hogere leidinggevende functie 13% vrouw. Dit percentage betreft alle sectoren, en niet alleen het bedrijfsleven. Over het aandeel van vrouwen in hogere functies in het bedrijfsleven zijn weinig cijfers bekend.

De flexibiliteit op de arbeidsmarkt is gediend met het doorbreken van de starre scheiding tussen mannen- en vrouwenberoepen. Gezien de te verwachten schaarste aan arbeidskrachten in de technische sector (Actieplan Vrouwen en Techniek, 1995), leent deze sector zich in het bijzonder voor een meer optimale benutting en ontwikkeling van het potentieel aan beschikbaar menselijk kapitaal. Wanneer vrouwen hun arbeidsmarktpositie versterken door te kiezen voor een technische opleiding en beroep en tegelijkertijd dreigende tekorten aan technici worden tegengegaan is er sprake van een 'win-win-situatie'. Reden te meer om te streven naar een hogere deelname van meisjes en vrouwen in technische opleidingen en beroepen.

Onder voorzitterschap van EZ is in samenwerking met de departementen SZW en OCW een actieplan "Vrouwen en Techniek" opgesteld. Het actieplan "Vrouwen en Techniek" is begin 1995 aangeboden aan de Tweede Kamer. In het actieplan zijn concrete acties aangekondigd om de participatie van vrouwen en meisjes in technische opleidingen en beroepen te verhogen. Streven hierbij is om, bij een gelijkblijvende werkgelegenheid in technische beroepen, de groep van 130.000 vrouwelijke technische beroepsbeoefenaren in 1993 met circa 7000 vrouwen per jaar te laten groeien. In 1998 zal daarmee het aantal vrouwelijke technische beroepsbeoefenaren tot circa 165.000 zijn gestegen. De financieel te ondersteunen acties zullen zich concentreren rond vijf thema's.

De concrete acties hebben als doel:

  • jonge meisjes op grote schaal vertrouwd maken met techniek;
  • scholen stimuleren tot het invoeren van onderwijsvernieuwingen die de deelname van meisjes aan exacte en technische studierichtingen en opleidingen effectief verhogen;
  • bestaande kennis in bedrijven beter benutten en verder verspreiden;
  • verbeteren van de positie van vrouwen in technische bedrijven en opleidingen, en
  • objectiveren van profielen van technische beroepen.

Doorstroming van vrouwen in het midden- en kleinbedrijf

In september 1994 is het onderzoek "Positie van vrouwen in het MKB: een analyse en een verkenning van zes branches" afgerond. Een belangrijke conclusie uit dit onderzoek is dat de mogelijkheden in het MKB om verticaal door te stromen beperkt zijn. Taakverbreding, job-rotation en management-assistentie bieden vrouwen in het MKB meer perspectief. Per branche verschillen de mogelijkheden voor positieverbetering voor vrouwen.

In aansluiting op dit onderzoek is in 1995 een proefproject gestart in Noord-Holland. Dit project is gericht op de doorstroming van vrouwen in verschillende branches in het MKB, waaronder drogisterijen, administratiekantoren en accountantskantoren. In het najaar van 1996 zullen de resultaten van dit proefproject tijdens één of enkele werkconferenties worden gepresenteerd aan ondernemers en intermediairs in het MKB. Hiertoe zal een brochure (incl. handleiding) worden uitgebracht.

Meer vrouwen in managementfuncties

Met het oog op de gewenste toename van vrouwen in managementfuncties in het bedrijfsleven zijn, in samenwerking tussen de Ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de voorbereidingen gestart voor een initiatief vergelijkbaar met het Britse Opportunity 2000 . Doel van het initiatief is om de kwalitatieve en kwantitatieve arbeidsmarktparticipatie van vrouwen te verbeteren en zo het economische potentieel van vrouwen beter te benutten. Het initiatief bestaat uit een netwerk van bedrijven die openlijk en actief beleid voeren ter verbetering van de positie van vrouwen in hun bedrijven. Kenmerken van het initiatief zijn dat de inspanningsverplichting ligt bij de bedrijven zelf en dat bedrijfseconomische argumenten de basis vormen. Aansluiting gebeurt in de vorm van een lidmaatschap. Een professionele organisatie zal de Nederlandse campagne Opportunity 2000 gaan uitvoeren. Een stuurgroep, bestaande uit personen met topfuncties in het bedrijfsleven, begeleidt de campagne. De campagne zal in het najaar van 1996 van start gaan.

6.4.2 Stimuleren van ondernemerschap van vrouwen

Uit het onderzoeksrapport Vrouwen als ondernemers: een kwestie van beleid" (B&A Groep) en op 16 november 1994 in de Tweede Kamer besproken, bleek dat de dienstverlening van de regionale voorlichtings- en adviesorganisaties onvoldoende was afgestemd op vrouwelijke ondernemers. Door de samenwerking te verbeteren en maatwerk te leveren zal de kwaliteit van de dienstverlening aan vrouwelijke (startende) ondernemers verbeterd worden. Gedurende een periode van twee jaar is subsidie verstrekt ten behoeve van drie regionale samenwerkingsprojecten. In het kader van een betere dienstverlening aan en bejegening van vrouwelijke ondernemers is ook een E-werkersproject gestart bij MKB-Nederland in samenwerking met de Rabobank. Inzet is het doorbreken van de beeldvorming over vrouwelijke ondernemers, waarbij met name de bejegening van vrouwelijke ondernemers door financiële instellingen een aandachtspunt is.

Vrouwelijke ondernemers zijn over het algemeen slecht georganiseerd en maken nauwelijks deel uit van het ondernemerscircuit. Tegen die achtergrond steunt EZ enkele organisaties die zich inzetten voor de belangen van vrouwelijke ondernemers, zoals de Stichting Mentorscope, een netwerk van ervaren vrouwelijke ondernemers, die als mentor hun diensten verlenen.

Om een meer permanent inzicht te krijgen in de (relatieve) ontwikkeling van het aantal vrouwelijke ondernemers bestaat het voornemen om bij de komende wijziging van het Handelsregisterbesluit de aanduiding man/vrouw in het handelsregister wettelijk verplicht te stellen. Deze wijziging zal begin 1997 in werking treden.

Naast zelfstandige vrouwelijke ondernemers zijn in het midden- en kleinbedrijf veel meewerkende echtgenotes werkzaam. Een derde tot de helft van de kleine en middelgrote bedrijven kan rekenen op de inzet van de ondernemersvrouw. Hun aantal wordt geschat op 120.000. Daarvan is 40% te kenschetsen als volledig mede-ondernemer en realiseert een omzet van fl. 13 miljard en creëert werkgelegenheid voor 42.500 personen ("Vrouwen van 25 miljard", EIM/KNOV/NIPO, 1994).

Door een wijziging in de belastingwetgeving is het eenvoudiger geworden om als mede-ondernemer te worden geregistreerd. Dit heeft een duidelijk positief effect gehad op de positie van meewerkende vrouwen. Het officieel vastleggen van functie en inkomen leidt echter nog niet zonder meer tot persoonlijke financiële zekerheid. Slechts een kleine groep is verzekerd tegen verlies van inkomen door arbeidsongeschiktheid wegens ziekte (25%). Sinds kort bestaat de mogelijkheid voor zelfstandige ondernemers en meewerkende vrouwen om zich te verzekeren tegen inkomstenderving bij zwangerschap en bevalling. ("Man en Vrouw in één onderneming", Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,1993).

6.4.3 Vergroting aantal vrouwen in besluitvorming in de economische sector

Bij de Industriebond FNV en bij VNO-NCW zijn, met financiële ondersteuning van EZ, diverse E-werkersprojecten van start gegaan met als doel de bestuurlijke participatie van vrouwen te versterken. In 1994 is een driejarig project gestart, bij de Industriebond FNV. Doel van het project is toename van het aantal vrouwelijke leden en van het aantal vrouwelijke bestuurders.

Eind 1995 is een project van start gegaan bij VNO/NCW/UVON. De inzet van twee emancipatie-medewerkers is bedoeld om enerzijds de bestuurlijke participatie van vrouwen in ondernemersland te vergroten en anderzijds het project "Doelbewust" te realiseren. Het laatste project is erop gericht meisjes van 10 - 14 jaar te interesseren voor het ondernemerschap.

EZ is voorts betrokken geweest bij een verkennend onderzoek naar de rekrutering van bestuursleden voor besturen van maatschappelijke organisaties in de economische sector, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Eind 1995 is een brochure daaromtrent toegezonden aan betrokken ondernemersorganisaties en intermediaire instellingen.

Verder heeft EZ een financiële bijdrage geleverd aan de exploitatie van de Databank voor Deskundige vrouwen, Toplink. Bij de verdere ontwikkeling van Toplink zal EZ ook inhoudelijk worden betrokken.

6.5 Intern emancipatiebeleid

EZ streeft naar evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in het personeelsbestand conform het beleid in deze van de rijksoverheid. Dit positieve actiebeleid richt zich met name op bevordering van de arbeidsdeelname van vrouwen, allochtonen en gehandicapten. De hoofden van dienst zijn primair verantwoordelijk voor het positieve actiebeleid binnen hun eigen dienstonderdeel. Voorzover het dienstonderdeel overstijgende zaken en maatregelen betreft, is de departementsleiding verantwoordelijk.

Tevens staat het onderwerp positieve actie geregeld op de agenda van de overlegvergadering met de Algemene Dienstcommissie EZ.

Het aandeel vrouwelijke medewerkers in het personeelsbestand van EZ (excl. CBS) bedroeg eind 1995 32,2% (streefgetal 30%). Het overgrote deel daarvan is echter werkzaam in de lagere functies (t/m schaal 9). Het gemiddelde percentage vrouwelijke medewerkers in schaal 10 en hoger bedroeg in 1995 8,6%; dit is een lichte stijging ten opzichte van voorgaande jaren (1991 6,1%, 1992 5,9%, 1993 6,8%, 1994 7,7%). Voorts is het aantal vrouwen in de groep van functies in de schalen 12 en 13 van circa 10% in 1993 en 12,5% in 1994 toegenomen tot ruim 15% in 1995. Het aandeel van vrouwen in leidinggevende functies vanaf schaal 14 is weliswaar toegenomen van 1,9% in 1994 tot 2,7% in 1995, maar hier valt niet te verwachten dat in 1998 de evenredige vertegenwoordiging bereikt zal worden. De departementsleiding heeft zich thans tot doel gesteld om in 1996 tenminste drie vrouwen op functies op schaal 14 of hoger te benoemen.

Het zwaartepunt in het positieve actiebeleid ligt bij bevordering van de doorstroom van vrouwelijke medewerkers. Op advies van het Platform Positieve Actie (een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers vanuit het topmanagement, directie Personeel, Organisatie en Informatiemanagement en een tweetal dienstonderdelen) wordt de haalbaarheid onderzocht van een mobiliteitsplan specifiek gericht op vrouwen in de schalen 12/13, waarbij een tijdige koppeling met activiteiten in het kader van het centraal MD-beleid zal worden aangebracht. Daarnaast is een groep vrouwelijke medewerkers betrokken bij een onderzoek naar specifieke knelpunten in de communicatie tussen management en vrouwen. Met de ADC is afgesproken gericht aandacht te besteden aan het opleiden van vrouwen op het gebied van strategische vraagstukken en (voorbereiding) op management. Daarnaast is een professionaliseringstraject, specifiek gericht op secretaressen, op diverse niveaus in gang gezet.