8. JUSTITIE 8.1 Speerpunten van het
Justitie-emancipatiebeleid
I Eerste speerpunt: voorkoming
en bestrijding van discriminatie
Het verzekeren van gelijke rechten
voor mannen en vrouwen gebeurt langs de volgende twee
wegen:
a. Toetsing van wet- en regelgeving
aan het gelijkheidsbeginsel
Een groot deel van de Nederlandse
wet- en regelgeving raakt op directe of indirecte wijze
de positie van de burger en daarmee ook de positie van de
vrouw in de samenleving. Regelgeving is een instrument
dat bestaande verschillen in machtsposities kan
bestendigen, maar bij uitstek ook kan doorbreken. Op 1
januari 1993 zijn de nieuwe Aanwijzingen voor de
regelgeving in werking getreden. Hierin is een aanwijzing
opgenomen die bepaald dat in de toelichting bij een
regeling, voor zover terzake, aandacht moet worden
besteed aan de te verwachten (neven)effecten van de
regeling voor de positie van vrouwen. Omdat elk ontwerp
van wet- en regelgeving aan de Directie Wetgeving van het
Ministerie van Justitie ter toetsing wordt voorgelegd,
kan vanuit Justitie hiervoor aandacht worden gevraagd.
b. Bestrijding van discriminatie
- De Algemene Wet Gelijke
Behandeling is op 1 september 1994 in werking
getreden. Sinds februari 1995 is de bij deze wet
ingestelde Commissie Gelijke Behandeling
operationeel, op 21 maart 1995 is zij officieel
geïnstalleerd. De Commissie stelt op verzoek of
op eigen initiatief een onderzoek in naar vormen
van ongelijke behandeling. De Commissie heeft tot
januari 1996 in zo'n honderd zaken een oordeel
uitgesproken. In drie kwart van de zaken ging het
om het onderscheid dat gemaakt werd tussen mannen
en vrouwen. De Commissie vervult tevens een
adviserende rol bij op stapel staande wetgeving.
- Inzake de gelijke behandeling
van deeltijdwerkers is een wetsvoorstel in
voorbereiding.
II Tweede speerpunt: verbetering
van de positie van vrouwen in het personen- en
familierecht
Op het terrein van de
familierechtelijke wetgeving krijgt de positie van
vrouwen specifieke aandacht. Op 1 mei 1995 is de wet
verevening pensioenrechten bij echtscheiding of scheiding
van tafel en bed van kracht geworden.
Wat betreft het personenrecht
springt in het oog het naamrecht. In de notitie
leefvormen in het familierecht zijn over het naamrecht
nieuwe voorstellen gedaan die naar de Tweede Kamer zijn
gezonden (Kamerstukken II, 1994/95, 22 700, nr. 5). Deze
voorstellen komen erop neer dat ouders naamskeuze doen
bij de geboorte of erkenning van het kind. Zij kunnen
kiezen uit hun beider namen. Indien niet gekozen wordt,
houdt het kind dat wordt erkend de naam die het al heeft,
namelijk die van de moeder. Het binnen huwelijk geboren
kind krijgt bij gebreke van keuze voorlopig de naam van
de moeder in afwachting van een latere keuze door de
ouders. Indien de ouders niet binnen drie maanden na de
geboorte alsnog naamskeuze hebben gedaan, wordt de
definitieve naam van het kind die van de vader.
In het nieuwe wetsvoorstel
herziening van het afstammingsrecht en van de regeling
van de adoptie dat bij de Tweede Kamer is ingediend,
wordt de mogelijkheid van weigering van toestemming tot
erkenning gehandhaafd (Kamerstukken II, 1995/96, 24 649,
nrs. 1-2). Ontbreekt toestemming, bijvoorbeeld omdat deze
is geweigerd, dan kan vervangende toestemming van de
rechter worden verkregen, indien de man de verwekker is
van het kind. Er zijn in het wetsvoorstel twee gronden
opgenomen om vervangende toestemming te weigeren: de
erkenning zou de belangen van het kind schaden of de
erkenning zou de belangen van de moeder bij een
ongestoorde verhouding met het kind schaden. In het
bijzonder de tweede grond is van belang voor de moeder
die haar kind alleen verzorgt en opvoedt en die een
ongerechtvaardigde inmenging van de zijde van de
potentiële erkenner in haar leven met dat van haar kind
wil voorkomen.
In de notitie leefvormen in het
familierecht wordt voorgesteld om op eigen wijze in het
belang van het kind effectief familie- en gezinsleven,
ook als dat niet een traditioneel gezin betreft,
bescherming te bieden. Dat gebeurt door dit feitelijke,
effectieve gezinsleven (van bijvoorbeeld een moeder, haar
vriendin en haar kind) een eigen plaats te geven in het
familierecht. In de eerste plaats zullen de ouder en
verzorger van het kind of de beide verzorgers die niet de
ouder zijn, gezamenlijk het gezag over het kind kunnen
krijgen. Aan dit gezamenlijk gezag is een
onderhoudsplicht jegens het kind gekoppeld. Dit
gezamenlijk gezag wordt verkregen door middel van een
rechterlijke beslissing. Deze beslissing wordt
aangetekend in de voogdijregisters. Op deze wijze zijn
deze vormen van effectief familie- en gezinsleven
voldoende scherp omlijnd om ook andere aan het ouderschap
verbonden gevolgen daaraan te verbinden. Daarbij wordt
gedacht aan de gevolgen ten aanzien van de naam van het
kind, het erfrecht en de nationaliteit. Uiteraard zijn
deze voorstellen niet alleen van belang voor de casus als
hiervoor geschetst. Ook voor bijvoorbeeld twee
pleegouders van verschillend of gelijk geslacht of een
moeder en stiefvader zullen deze voorstellen van belang
zijn.
III Derde speerpunt: bestrijding
van sexueel geweld tegen vrouwen
a. Wetgeving
Per 1 september 1994 is de
verjarings- en klachttermijn van zedendelicten gewijzigd.
- De Minister van Justitie heeft
bij brief van 31 maart 1995 aan het parlement
aangekondigd dat zij de totstandkoming van
wetgeving tot opheffing van het bordeelverbod zal
bevorderen (Kamerstukken I 1994/95, 21 027, nr.
238). Eerdere plannen tot opheffing van dit
absolute verbod waren mislukt (zie brief van de
toenmalige minister van Justitie Hirsch Ballin
van 16 november 1993, Kamerstukken I 1993/94, 18
202, nr. 127).
Een wetsvoorstel zal in de loop van 1996 worden
ingediend en naar verwachting begin 1997 in
werking treden. Het is de bedoeling dat de
beoogde wetswijziging zal worden geëvalueerd.
- Exploitatie van onvrijwillige
prostitutie is vaak verweven met mensenhandel,
strafbaar gesteld in artikel 250ter Sr.
Mensenhandel is het door geweld, bedreiging met
geweld, misbruik van overwicht of misleiding
brengen van een ander in de prostitutie. Op 1
februari 1994 is de strafbaarstelling van
vrouwenhandel en handel in minderjarigen van het
mannelijk geslacht vervangen door
strafbaarstelling van mensenhandel. Tevens is de
strafmaat verhoogd. Bestrijding van mensenhandel
heeft hoge prioriteit. Een handleiding van de
collegevergadering van procureurs-generaal inzake
de aanpak van mensenhandel geeft duidelijke
richtlijnen voor een effectieve bestrijding van
mensenhandel. Doelstelling van het opsporings- en
vervolgingsbeleid is drieërlei: (1) oprollen van
de achterliggende organisaties, (2) bescherming
van slachtoffers en (3) het afromen van
financieel voordeel.
b. Slachtoffers van (seksueel)
geweld/ seksuele kindermishandeling
Het beleid ten aanzien van seksueel
geweld krijgt op het Justitie terrein onder meer gestalte
als facet van slachtofferhulp. D.m.v. brochures wordt aan
slachtoffers van seksueel geweld voorlichting gegeven
over zedelijkheidswetgeving (verschil in delicten),
hulpverlening en rechtsbijstand en het mogelijke straf-
en civielrechtelijk vervolgtraject.
Ten behoeve van
deskundigheidsbevordering wordt ook aan functionarissen
op het terrein van voorkoming en/of bestrijding van
seksueel geweld (politie en OM, justitiële hulpverlening
(i.c. Raden voor de Kinderbescherming en
Gezinsvoogdij-instellingen) en de niet-justitiële
hulpverlening) voorlichting gegeven. Hiertoe wordt
deskundigheidsbevorderingsmateriaal ontwikkeld voor de
korte (maar voor zover mogelijk ook voor de lange)
termijn. Bij het onder de aandacht brengen van het
materiaal wordt gestreefd naar activiteiten voor de
doelgroepen gezamenlijk (mogelijk op arrondissementaal
dan wel politieregio niveau).
Vanuit de invalshoek herhaald
slachtofferschap wordt een experimenteel lokaal
samenwerkingsproject 'bestrijding geweld tegen vrouwen in
relaties' gesubsidieerd (in dit project zijn ook
dadergerichte preventie activiteiten opgenomen). In het
jaar '94-'95 werd een trainingsseminar voor Poolse
vrouwen gesubsidieerd. Een verzoek om een vergelijkbaar
project in Tjechië te ondersteunen is nog in
behandeling.
Het Verwey-Jonker Instituut heeft
de nieuwe zedelijkheidswetgeving geëvalueerd. In
december 1994 heeft het instituut zijn rapport
uitgebracht: Betere en adequate bescherming door de
nieuwe zedelijkheidswetgeving?, Evaluatieonderzoek naar
de effecten en de doelbereiking van de nieuwe
zedelijkheidswetgeving. Hoofdconclusie daaruit is dat de
nieuwe wetgeving op zich een adequate bescherming biedt
aan slachtoffers, maar dat de toepassing daarvan vatbaar
is voor verbetering. Het kabinet heeft zich blijkens de
brief van de minister van Justitie van 31 maart 1995 met
deze conclusies verenigd en doet voorstellen om tot die
verbetering te komen (Kamerstukken II, 1994-1995, 24 131,
nr. 1). Op 29 juni 1995 vond algemeen overleg over de
zedelijkheidswetgeving plaats (Kamerstukken II,
1994-1995, 24 131, nr.2). Een van de uitkomsten van dit
overleg is dat de minister nader onderzoek heeft
toegezegd naar het functioneren van het klachtvereiste in
de zedelijkheidswetgeving. Het klachtvereiste houdt in
dat strafvervolging van daders die - zonder geweld of
misbruik van overwicht - seksuele handelingen plegen met
personen tussen twaalf en zestien jaren alleen mogelijk
is, indien door of ten behoeve van het slachtoffer de
wens tot vervolging is geuit.
IV Aandachtsgroepen
a. Vrouwen in detentie
Het aantal vrouwen dat met Justitie
in aanraking komt is in absolute zin nog altijd gering,
maar verhoudingsgewijs neemt hun criminaliteit sneller
toe dan onder mannen. De beleidsontwikkeling ten aanzien
van gedetineerde vrouwen heeft echter nauwelijks
plaatsgehad.
Verbetering van de
sociaal-economische positie van gedetineerden vrouwen
wordt vooral gezocht in individuele aandacht t.b.v
verbetering van de zelfredzaamheid van de vrouw, pas op
de tweede plaats is er aandacht voor het aanbieden van
opleidingen die de arbeidsmarkt-positie van de vrouw
versterken.
Ten behoeve van gedetineerde
moeders bieden de inrichtingen speciale bezoekregelingen,
bovendien is begonnen met de bouw van cellen voor moeders
met kinderen tot negen maanden. Er is ook een half-open
inrichtings-voorziening voor gedetineerde moeders met
kinderen. De voor- en nadelen van een soortgelijke
voorziening in een gesloten inrichting voor vrouwen
zullen worden onderzocht. Besloten is tot de bouw van
aparte vrouweninrichtingen die een eigen
beveiligingsniveau zullen hebben.
De mogelijkheid van introductie van
vrouwenhulpverlening heeft nog niet voldoende aandacht
gekregen.
Twee projecten zijn in het kader
van dit aandachtspunt gefinancierd: te weten de film
"Ommuurd bestaan" en de uitgave van een
speciaal themanummer over vrouwen en criminaliteit van
het tijdschrift voor vrouwen en recht Nemesis.
b. Het zelfstandige
verblijfsrecht van buitenlandse vrouwen
Er heeft een onderzoek
plaatsgevonden omtrent de positie van de vrouw in de
asielprocedure. Er is een toename van het aantal vrouwen
in de asiel procedure te constateren. Vrouwelijke
asielzoekers die hier prijs op stellen worden gehoord
door een vrouwelijke ambtenaar. Gelet op de invulling van
het personeelsbestand kan de Immigratie- en
Naturalisatiedienst (IND) garanderen, dat het
asielverzoek van een vrouw die daar om vraagt ook door
een vrouwelijke ambtenaar wordt behandeld. Uit onderzoek
is gebleken dat de relevantie van de vluchtmotieven van
vrouwen onvoldoende worden herkend.
Bij de voorbereiding van de
Emancipatie-nota is gebleken dat de speerpunten en
aandachtspunten van het beleidsprogramma "Met het
oog op 95" nog steeds actueel zijn.
8.2 Intern emancipatiebeleid
Sexuele intimidatie
Het Ministerie van Justitie heeft
in 1991 op centraal niveau een full-time vertrouwensvrouw
sexuele intimidatie aangesteld. Het beleid dat het
Ministerie voert, is sindsdien in het handboek
"Arbeidsomstandigheden" vastgelegd. Vanaf dat
moment is getracht het centrale beleid te vertalen naar
de sectoren toe, met als speerpunten de sectoren Politie
en Penitentiaire Inrichtingen. In 1995 is een centrale
klachtencommissie sexuele intimidatie ingesteld.
In de tussenliggende periode heeft
een incidentele aanpak van meldingen plaatsgemaakt voor
een visie waarin de relatie tussen sexuele intimidatie en
een afglijdende cultuur centraal staat.
Politie
Het politieveld heeft te maken
gehad met het onderwerp door een grootschalig onderzoek
in 1993 naar sexuele intimidatie op de werkvloer. Door
beide politieministers werd destijds het belang van een
samenhangend beleid tegen sexuele intimidatie
onderschreven en werd een evaluatie van de maatregelen in
het vooruitzicht gesteld.
Het huidige beleid van het KLPD
richt zich op het vroegtijdig signaleren van sexuele
intimidatie door het management en op maatregelen die
afglijdend gedrag kunnen voorkomen. In 1994 zijn daartoe
contactpersonen aangesteld en is er een klachtencommissie
ingesteld.
Penitentiaire inrichtingen
Binnen de penitentiaire
inrichtingen heeft weliswaar geen apart onderzoek
plaatsgevonden, maar zijn activiteiten ondernomen naar
aanleiding van meldingen en signalen in de organisatie.
In een aantal inrichtingen heeft men sexuele intimidatie
als startpunt genomen om ook andere afglijdende
omgangsvormen aan de orde te stellen. De contactpersonen
sexuele intimidatie die hier zijn aangesteld worden
ondersteund door een interne commissie. Dit betekent
naast een waarborg voor de aandacht voor het onderwerp
tevens een vergroting van het draagvlak binnen de
organisatie.
8.3 Organisatie van het
emancipatiebeleid
De in 1979 opgerichte contactgroep
Justitie Emancipatie Stimulering (JES), belast met het
interne emancipatiebeleid, heeft bij Besluit van 1
september 1994 de structuur van een stuurgroep gekregen.
Haar taken en bevoegdheden zijn daarbij uitgebreid. JES
heeft thans tot doel het emancipatiebeleid te integreren
in zowel het interne en als het externe beleid van
Justitie. Hiertoe adviseert zij gevraagd of ongevraagd de
politieke en ambtelijke leiding van het departement over
onderwerpen op het terrein van Justitie die raakvlakken
(kunnen) hebben met de emancipatie van de vrouw. Alle
grote dienstonderdelen van Justitie zijn in de JES
vertegenwoordigd. De stuurgroep bestaat uit dertig leden.
Uit haar midden is een dagelijks bestuur gekozen, dat
sturing geeft aan de JES.
Ieder jaar heeft de JES een budget
tot haar beschikking. Hieruit worden diverse
emancipatiebevorderende activiteiten gefinancierd, zoals
de viering van Internationale Vrouwendag, bezoeken van
conferenties en symposia en trainingen, het organiseren
van symposia en studiemiddagen, representatiekosten en de
diverse vrouwennetwerken. Ook subsidieert de JES externe
emancipatoire projecten, die raakvlakken vertonen met een
van de aandachtspunten van emancipatiebeleid van
Justitie. Zo heeft zij in 1995 subsidie toegekend aan
twee projecten betreffende het thema Vrouwen,
criminaliteit en detentie.
|