Uitvoering van Emancipatiebeleid |
1. INLEIDING Dit rapport bevat de rapportages over het departementale emancipatiebeleid, zoals dat van november 1992 tot en met december 1995 - maar feitelijk tot op heden - is gevoerd aan de hand van het Beleidsprogramma Emancipatie "Met het oog op 1995". In deze inleiding komt aan de orde wat de inzet van het Beleidsprogramma is geweest. Vervolgens wordt ingegaan op de aard en de aanpak van deze rapportage. 1.1 Met het oog op 1995 In november 1992 verscheen het Beleidsprogramma Emancipatie "Met het oog op 1995". Dit beleidsdocument bouwde voort op de inhoudelijke grondslagen, zoals deze al in 1985 waren neergelegd in het Beleidsplan Emancipatie. Het nieuwe Beleidsprogramma bevatte een aantal wijzigingen ten opzichte van het verleden. De keuze voor een drietal speerpunten van algemeen emancipatiebeleid beoogde belangrijke structurele belemmeringen aan te pakken die de voortgang van het emancipatiebeleid bemoeilijken. [1] Om de eigen verantwoordelijkheid van de afzonderlijke departementen beter tot uitdrukking te brengen, werd bovendien per departement aangegeven welke specifieke emancipatiedoelen zouden worden nagestreefd in relatie tot de departementale doelstellingen en kerntaken. De inzet was dat elk departement de emancipatiedoelstellingen niet meer zou ervaren als externe wensen, maar als departementale subdoelstellingen zou meewegen in elke beleidsontwikkeling. De emancipatiedoelstellingen dienden dus te worden geïntegreerd in het beleid van alle departementen. Daarmee werd de eigen verantwoordelijkheid van de afzonderlijke departementen voor het emancipatiebeleid versterkt. Om inhoud te kunnen geven aan die eigen verantwoordelijkheid dienden alle departementen volgens het Beleidsprogramma te beschikken over een eigen intradepartementale emancipatiecommissie en een recente emancipatienota. Per departement waren emancipatiedoelstellingen geformuleerd, zoveel mogelijk als geïntegreerd onderdeel van de departementale doelstellingen. Als kader voor het departementale emancipatiebeleid bevatte het Beleidsprogramma een algemeen emancipatiebeleid, waarvoor het kabinet in zijn geheel verantwoordelijk is. Hierop is de coördinerend minister voor emancipatiezaken primair aanspreekbaar. Deze bewaakt ook de voortgang van het departementale emancipatiebeleid , daarin ondersteund door de Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatiebeleid (ICE), waarin alle departementen zijn vertegenwoordigd, en de Directie Coordinatie Emancipatiebeleid (DCE). 1.2 Rapportage over het Beleidsprogramma Over de uitvoering van het Beleidsprogramma is twee maal tussentijds gerapporteerd door de ICE. In de nota "Emancipatie in uitvoering" kondigde het kabinet een evaluatie aan over de gehele duur van het Beleidsprogramma. [2] De evaluatie van drie jaar emancipatiebeleid is vervolgens in de eerste helft van 1996, onder verantwoordelijkheid van de Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatiebeleid (ICE), begeleid en uitgevoerd door een werkgroep uit de ICE die daarbij assistentie kreeg van de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE). Deze evaluatie betreft primair het externe emancipatiebeleid van de departementen. Het gaat dus niet in de eerste plaats om het interne beleid, het departementale personeelsbeleid. Daarbij past de kanttekening dat voor een enkel departement het externe en het interne emancipatiebeleid (deels) samenvallen. Dit is het meest pregnant het geval voor het ministerie van Defensie, waar het emancipatiebeleid gericht is op de samenstelling van de krijgsmacht. 1.3 Opzet en aanpak van de rapportage De rapportages over de stand van zaken op elk departement zijn integraal opgenomen. Deze rapportages zijn onder verantwoordelijkheid van de ministeries zelf tot stand gekomen. Ze hebben alle globaal dezelfde opbouw. Het doel van de departementale rapportages is een beeld te geven van de feitelijke stand van zaken van het emancipatiebeleid op elk ministerie. Aan bod komen de doelstellingen van het beleid, de middelen die zijn ingezet en de resultaten die zijn geboekt. Voor zover aan de orde bevatten de rapportages ook verwijzingen naar nieuw,nog niet in het Beleidsprogramma opgenomen, of voorgenomen beleid. De verschillende ministeries is gevraagd in hun rapportages zoveel mogelijk het stramien aan te houden van de departementale hoofdstukken in het Beleidsprogramma. Daardoor wordt voor een groot gedeelte dezelfde soort informatie gegeven, geconcentreerd rond de doelstellingen en speerpunten, de aanpak en de resultaten van het gevoerde beleid. Verschillen in omvang, inhoud en aangelegde accenten hebben te maken met bestaande verschillen tussen de departementen. Aangezien over het interne emancipatiebeleid, aangaande het personeelsbeleid van de Rijksoverheid, regelmatig wordt gerapporteerd door het ministerie van Binnenlandse Zaken, is de departementen verzocht om in hun rapportage de nadruk te leggen op het externe emancipatiebeleid. De departementale rapportages zijn tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van de ministeries zelf. De keuzes die zijn gemaakt met betrekking tot de inhoud en opzet van de rapportages, zijn dan ook voor rekening van de departementen. |