10. ONDERWIJS, CULTUUR EN
WETENSCHAPPEN 10.1
Kerntaken departement
Aan de kerntaken van het
departement is met het aantreden van het huidige Kabinet
een belangrijke taak toegevoegd, namelijk de
verantwoordelijkheid voor het cultuurbeleid. Een nota
Cultuurbeleid is in voorbereiding.
10.2 Emancipatiedoelstellingen
Reeds in Met het oog op 1995"
is aangekondigd dat in 1993 een Onderwijsemancipatienota
zal worden uitgebracht. Deze vierde
onderwijsemancipatienota is op 3 oktober 1993 door de
Tweede Kamer aanvaard. De nota betreft de periode
1993-1996. Inmiddels is de vijfde emancipatienota van
OCenW in voorbereiding. Beoogd is dat het daarin
verantwoorde beleid op 1 januari 1997 van kracht kan
zijn. De nieuwe nota zal betrekking hebben op de periode
1997-2001.
In de vierde nota zijn de
doelstellingen van het onderwijsemancipatiebeleid, zoals
weergegeven in Met oog op 1995" op basis van een
feitelijke analyse en inventarisatie van knelpunten nader
geconcretiseerd in speerpunten en streefcijfers.
10.3 Speerpunten
De speerpunten die worden
onderscheiden zijn:
- Toekomstoriëntatie/keuzebegeleiding
en beroepskwalificatie, gericht op
sociaal-economische zelfstandigheid van meisjes
en zelfstandigheid van jongens.
- Onderwijspartcipatie en
beroepskwalificatie van allochtone meisjes.
- Sociaal-culturele
zelfstandigheid en weerbaarheid van meisjes.
- Positie van vrouwelijke
docenten en leidinggevenden.
Aan de keuze van speerpunten is een
analyse van de stand van zaken ten aanzien van
emancipatiedoelstellingen voorafgegaan.
Geconstateerd werd ondermeer dat
het opleidingsniveau van meisjes sinds het uitbrengen van
de derde emancipatienota (1983) sterk gestegen is. Het
gemiddeld bereikte opleidingsniveau van meisjes is gelijk
aan dat van jongens. Wel is er sprake van hardnekkige
verschillen in vakkenkeuze, schoolsoorten-en
studierichtingkeuze. Geconcludeerd is dat extra gerichte
aandacht ter bevordering van de deelname van meisjes in
exacte en technische richtingen alleen al vanuit de
overweging van arbeidsmarktperspectief gewenst is. Op dit
onderdeel van het speerpunt toekomstorientatie is de
beleidsambitie neergelegd in een streefcijfer: een
toename van keuze voor technische en exacte
vakkenpakketten en studierichtingen met 4 a 5 % in vier
jaar.
De onderwijsresultaten van
allochtone meisjes bleven, op het moment van het
opstellen van de vierde nota, achter bij andere groepen.
Hun achterstand was ook groter dan die van allochtone
jongens. Dit bleek mede terug te voeren te zijn op
verzuim en vroegtijdig vertrek van met name Turkse en
Marokkaanse meisjes, waardoor zij vaker het onderwijs
verlaten zonder afgeronde (beroeps-)kwalificatie. De
ambitie luidde in vier jaar tijd tot 100 %
onderwijsdeelname van allochtone meisjes in de
leerplichtige leeftijd te komen.
In de vierde nota is onderkend dat
de zelfstandigheid van meisjes naast een
sociaal-economische ook een sociaal-culturele dimensie
heeft. Het gaat erom dat zij zelfstandig en weerbaar
eigen keuzes maken op de onderscheiden terreinen van
maatschappelijke participatie. Dit speerpunt liet zich
niet makkelijk uitwerken. De Emancipatieraad en de Raad
voor het Jeugdbeleid zou hiertoe om advies gevraagd
worden. Tevens is aangegeven dat beleid gevoerd wordt ter
versterking van de weerbaarheid van meisjes tegen
seksuele intimidatie. Hier zijn ambities op het niveau
van het bevoegd gezag en de onderwijsinstelling
geformuleerd.
In alle sectoren is sprake van een
sterke ondervertegenwoordiging van vrouwen in de leiding
van onderwijs-en onderzoeksinstellingen. Gegeven de
voorbeeldfunctie die leidinggevenden in onderwijs en
onderzoek voor de jonge generatie hebben is gekozen het
beleid ter doorbreking van de stereotype beeldvorming dat
leidinggeven een mannenzaak is voort te zetten en te
intensiveren. De ambitie luidde een toename van het
aantal vrouwen in leidinggevende functies in onderwijs-en
onderzoeksinstellingen met 1,5 % per jaar.
Het bestuurlijk instrumentarium dat
voor het realiseren van de ambities voor ogen stond:
onderwijsemancipatiebeleid opnemen als een facet van het
algemeen onderwijsbeleid, en, daar waar sprake is va
evidente achterstanden een selektief sturende overheid.
Dit houdt ondermeer vormen van tijdelijke sprecifieke
stimulering met behulp van vernieuwingsbudgetten in.
Ten slotte is in de vierde nota het
voornemen kenbaar gemaakt beleidsprodukten van het
departement aan een lichte emancipatietoets te
onderwerpen.
Voor de uitvoering van het directe
emancipatiebeleid is jaarlijks ca. 11,5 miljoen gulden
uitgetrokken.
De uitvoering van de vierde
emancipatienota krijgt zijn beslag eind 1996. Er zijn een
groot aantal maatregelen getroffen. Wat betreft vrouw en
management kan worden gewezen op het wetsvoorstel ter
zake dat 19 maart 1996 door een grote meerderheid in de
Tweede Kamer is aanvaard. De memorie van Toelichting
biedt een overzicht van alle andere maatregelen op dit
speerpunt. Ook ten aanzien van de andere speerpunten is
sprake van een groot aantal maatregelen. Ter uitvoering
van de emancipatietoets op beleidsprodukten van het
departement wordt ervaring opgedaan met de uitvoering van
zogenoemde emancipatie- effectrapportages. Inmiddels
worden de inspanningen en resultaten geëvalueerd, ten
behoeve van de bepaling van het emancipatiebeleid na
1996. Hiertoe is een vijfde emancipatienota OCenW in
voorbereiding. Behalve de rapportages en evaluaties
betreffende het in uitvoering zijnde OCenW-beleid zullen
tevens de bevindingen van de interdepartementale
projectgroepen en de bredere evaluatie van het
emancipatiebeleid van het Kabinet worden benut.
10.4 Organisatie van het
(departementaal) emancipatiebeleid
Staatssecretaris Netelenbos heeft
het emancipatiebeleid van OCenW in portefeuille.
Ambtelijk eerstverantwoordelijke is de loco secretaris-
generaal. Indachtig het bestuurlijke uitgangspunt dat
emancipatie als een facet van het onderwijs- onderzoeks-
en cultuurbeleid dient te worden uitgewerkt ligt het
zwaartepunt van de verantwoordelijkheid voor de
feitelijke realisatie bij de te onderscheiden veld- en
aspectdirecties. Deze directies beheren ieder een deel
van het emancipatiebudget. De departementale coördinatie
vindt plaats in het emancipatiecontactpersoonoverleg,
bestaande uit vertegenwoordigers van de directies, onder
voorzitterschap van een projectleider emancipatiebeleid.
De projectontwikkelaar, geplaatst bij de centrale
stafeenheid, functioneert als linking pin tussen
directies, departementsleiding en de interdepartementale
emancipatiestructuur.
De afgelopen jaren is het
emancipatiebeleid aangemerkt als een van de projecten
Hoofdlijnen Beleid . Dit houdt onder meer in dat de
voortgang periodiek door de departementsleiding wordt
besproken.
|