Verkorte versie Strategieplanvoor de periode 2000-2005
Clara Wichmann Instituut Inhoudsopgave Deel 1 Strategische keuzes2. Emancipatie, (overheids)beleid en recht
3. Doelstelling, strategische missie en speerpunten van het Instituut
Deel 2 Programmatische en formatieve vertaling 4. Overzicht van de activiteiten in de periode 2000 tot 2005 en de benodigde formatie
Strategische keuzes Het Clara Wichmann Instituut (het Instituut) bestaat officieel sinds 1987 en heeft als doelstelling de rechtspositie van vrouwen te verbeteren. Een jaar eerder besloten drie bestaande organisaties hun krachten te bundelen:
De stichting kreeg de naam van een bekende juriste en activiste die in het begin van de twintigste eeuw tal van wetenschappelijke artikelen schreef: Clara (Meijer-)Wichmann. Het Instituut heeft een bureau met 10 medewerksters die allen in deeltijd werken en kan een beroep doen op een grote kring van vrouwelijke juristen, die werkzaam zijn als advocaat of wetenschapper en op vrijwillige basis een bijdrage leveren aan de activiteiten. In de afgelopen dertien jaar heeft het Instituut zich ontwikkeld tot een toonaangevend expertise-centrum op het gebied van vrouw en recht. Het Instituut levert een actieve bijdrage aan de rechtsontwikkeling door het schrijven van commentaren bij wetsvoorstellen en door opiniërende artikelen in het wetenschappelijk tijdschrift Nemesis. Door het verrichten van onderzoek, het voeren van proefprocessen en het ontsluiten van jurisprudentie maakt het Instituut zichtbaar hoe wetgeving in de praktijk voor vrouwen (en mannen) uitwerkt. De activiteiten van het Instituut liggen verder op het terrein van de deskundigheidsbevordering van professionals en het verstrekken van informatie (en advies) aan vrouwen(organisaties) en professionals. Het Instituut heeft een unieke collectie op het terrein van Vrouw en recht. Het Instituut heeft in 1998 een proces van bezinning op zijn functies gestart. Tijdens dit proces vond de vijfjaarlijkse evaluatie van het Instituut door de subsidiegever - het Ministerie van Justitie - plaats (1). Het interne proces en het externe evaluatie-onderzoek hebben beide de wenselijkheid van de opstelling van een strategie-plan voor de middellange termijn op tafel gelegd. Hieronder wordt eerst een schets gegeven van de belangrijkste ontwikkelingen en verschuivingen op het terrein van emancipatie, (overheids)beleid en recht. Uit deze ontwikkelingen worden de kernthema's van gender & recht gedestilleerd (hoofdstuk 2). Vervolgens zal worden ingegaan op de betekenis van de geschetste ontwikkelingen voor de positionering, producten en werkwijze van het Instituut in de afgelopen periode. Op basis van dit alles worden vervolgens de strategische keuzes van het Clara Wichmann Instituut geactualiseerd en de kernthema's gender & recht verder uitgewerkt in speerpunten van CWI-beleid voor de middellange termijn (hoofdstuk 3). Het Instituut heeft in 1999 en 2000 hard gewerkt aan een stroomlijning en kwaliteits-verbetering van zijn bestuursstructuur en aan een verheldering van de gezagslijnen binnen het Instituut. In de zomer van 2000 zal het aantal rechtspersonen van vijf naar twee worden teruggebracht: de Stichting Clara Wichmann Instituut en het proefprocessenfonds Clara Wichmann (voorheen Rechtenvrouw). De besturen van deze stichtingen vormen een personele unie. De activiteiten van de drie rechtspersonen die worden opgeheven lopen door. Daartoe worden enkele commissies gevormd (zie onderstaand organogram). [ontbreekt in elektronische tekst] In deel II van deze notitie staat de programmatische en formatieve vertaling van de in deel I gemaakte strategische keuzes. De producten van het Instituut worden benoemd en vervolgens wordt onderbouwd welke formatie noodzakelijk is om de beoogde activiteiten de komende vijf jaar te kunnen realiseren. De huidige formatie knelt al jaren. Een substantiële uitbreiding van de formatie wordt noodzakelijk geacht. 2. Emancipatie, (overheids)beleid en recht 2.1. Ontwikkelingen en verschuivingen: van het inhalen van achterstanden naar gender en diversiteit Emancipatievraagstukken en beleid Door verbinding van het emancipatievraagstuk van het individu aan maatschappelijke tendensen als individualisering, multiculturalisering en flexibilisering van arbeids- en leefpatronen, heeft het emancipatiebeleid zich de afgelopen jaren verdiept en verbreed. Voor wat betreft de emancipatie van vrouwen en mannen gaat het niet langer uitsluitend om specifiek beleid voor vrouwen, maar ook om een adequate afstemming van het reguliere beleid (mainstreaming). Daarbij wordt acht geslagen op meerdere sociale ordeningsprincipes zoals ras, leeftijd, burgerlijke staat, validiteit en seksuele voorkeur (diversiteitsbeleid). De recent verschenen Meerjarennota Emancipatiebeleid schetst de verschuivingen in de accenten van het beleid over de afgelopen decennia als volgt. In de eerste fase van het beleid (ca. 1975-1985) stond het inhalen van maatschappelijke achterstand (arbeidsmarkt, onderwijs) van vrouwen centraal. Dit diende gestalte te krijgen door bewustwording en mentaliteitsverandering. In de tweede beleidsfase (ca. 1985-1995) worden ongelijke machtsverhoudingen als de belangrijkste oorzaak gezien van de ongelijke maatschappelijke posities die mannen en vrouwen nog steeds innemen. In de actuele, derde fase (ca. 1995-heden) verbreedt en verdiept de aandacht voor maatschappelijke structuren zich naar de meer verborgen en dieper gelegen sociaal- culturele beelden, normen en waarden die de fundamenten vormen van de bestaande, maatschappelijke instituties en arrangementen. In hoeverre berusten deze instituties en arrangementen op de beelden, normen en waarden van vooral de dominante groepen in de samenleving, en op welke wijze zijn deze meer toe te snijden op een pluriform samengestelde maatschappij zonder onderscheid naar sekse, ras, leeftijd, burgerlijke staat, validiteit en seksuele voorkeur? Emancipatie, gelijkheid en recht Als maatschappelijke actor in het emancipatiebeleid concentreert het Clara Wichmann Instituut zich op de rol van het recht tegen de achtergrond van het brede (overheids)emancipatiebeleid. Het recht wordt hierin opgevat als de neerslag van de heersende maatschappelijke opvattingen (rechtspolitiek en -moraal) en als instrument en fundament van maatschappelijk beleid, structuren en arrangementen (wet- en regelgeving). Verder houdt het Instituut zich bezig met de bestudering van en advisering over hoe algemene regels toegesneden moeten worden op de praktijk (wets- en uitvoeringspraktijk) en over hoe het recht op veranderende problemen en opvattingen kan worden afgestemd (rechtsontwikkeling). De wijze waarop emancipatie in de afgelopen decennia zijn neerslag heeft gevonden in het recht, weerspiegelt de bovengenoemde drie fasen die het emancipatiebeleid in Nederland heeft doorgemaakt. Eerste fase In de eerste fase van het emancipatiebeleid diende de bestaande wet- en regelgeving te worden aangepast aan het streven naar gelijkberechtiging en het wegnemen van formele drempels die vrouwen benadeelden in hun kansen op maatschappelijke participatie. Wet- en regelgeving is anno 2000 nagenoeg ontdaan van formele ongelijkheid op basis van sekse. Maar ondanks deze aanzienlijke verworvenheden blijkt emancipatie geen vanzelfsprekend vooruitgaand proces te zijn. Zo blijkt dat het wegnemen van formele drempels en uitsluitingsmechanismen die expliciet op sekse zijn gegrond niet vanzelfsprekend tot een gelijke maatschappelijke participatie en verdeling van maatschappelijke goederen te leiden. In sommige gevallen treedt zelfs teruggang op. Dit laat zich onder meer verklaren door het feit dat op bepaalde terreinen mannen en vrouwen in structureel verschillende posities verkeren, waardoor de toepassing van traditionele (neutrale) reguleringsprincipes onbedoelde uitsluiting van met name vrouwen tot gevolg heeft. Tweede fase Het onderkennen, opsporen en repareren van dergelijke vormen van indirect onderscheid kan als kenmerkend voor de tweede fase van het emancipatiebeleid worden aangeduid, bijvoorbeeld het veel voorkomende onderscheid tussen deeltijders- en voltijders in sociaal-economische regelge- ving. Desondanks blijven dergelijke mechanismen zich continueren met name omdat in functies die met zaken als uitsluiting van sociale verzekeringen (alpha-hulp) of van bedrijfspensioen-voorzieningen (administratief medewerker), voor het overgrote deel vrouwen werkzaam zijn. De doorvoering van een individualiserings- en gelijkheidsbeginsel in de sociale zekerheid binnen het gematigd kostwinnersmodel (het anderhalfverdienersmodel) brengt paradoxaal mee dat met name de inkomenspositie van vrouwen wordt verzwakt in het geval dat door scheiding of overlijden de kostwinner wegvalt (beperking alimentatieduur na echtscheiding, verslechtering van het nabestaandenpensioen, etc.). Hierdoor en door de toename van het aantal alleenstaande vrouwen en éé1noudergezinnen als gevolg van scheiding en vergrijzing, dat in de jaren tachtig en negentig een sterke feminisering van de armoede is opgetreden (Sociaal en Cultureel Planbureau, Armoedemonitor 1999). Derde fase Het voorgaande wijst op zekere, inherente grenzen aan emancipatoir beleid dat uitsluitend geënt is op de doorvoering van beginselen van individualisering en gelijkheid binnen de bestaande structuur aan maatschappelijke arrangementen. De toename in maatschappelijke participatie van vrouwen lijkt zijn plafond te bereiken. Als het gaat om de gemiddelde beloningsverschillen tussen werkende mannen en vrouwen (ca. 25 %), de bezetting van hogere (top)functies door vrouwen (ca 12 %) en de horizontale sekse- segregatie over beroepssectoren, is zelfs al geruime tijd sprake van stagnatie. Individualisering en gelijkheid zijn eveneens ontoereikende beginselen als het gaat om bijvoorbeeld de problematiek van de toedeling van gezag over en zorg voor minderjarige kinderen ingeval van gescheiden ouders binnen het familierecht of de afstemming van strafrechtelijke delictsomschrijvingen op de aard van het (seksuele) geweld dat vrouwen in de privésfeer kunnen ondervinden. Om verdere voortgang op het terrein van de emancipatie te bereiken is het noodzakelijk om de aandacht verleggen naar de bijstelling van de impliciete standaard die ten grondslag ligt aan bestaand beleid, sociale structuren en maatschappelijke arrangementen. Voor wat betreft emancipatie en recht gaat het hierbij om het rekenschap geven binnen algemene reguleringsvraagstukken (op het terrein van sociaal- economisch beleid, gezin, veiligheid, gezondheid en voortplanting, vreemdelingen en vluchtelingen, etc.) van de diversiteit in sociale posities en belangen van burgers, en het voorkomen van uitsluiting langs lijnen van sekse, ras, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid, handicap en leeftijd. Van vrouw en recht naar gender en recht Rekenschap geven van diversiteit veronderstelt een mainstreaming van emancipatie binnen reguliere beleids- en reguleringsprocessen. Ten behoeve van probleemanalyse, monitoring en het vaststellen van emancipatie-effecten van beleid, wordt onder andere gebruikt gemaakt van het begrip 'gender'. Gender verwijst naar de uiteenlopende sociaal-culturele beelden en verwachtingen van vrouwen en mannen, waarbij feminiene waarden onbewust ondergeschikt worden aan masculiene waarden als het gaat om het publieke domein. Dit leidt ertoe dat masculiene beelden en waarden op impliciete wijze norm en uitgangspunt zijn van maatschappelijke ordening waardoor de belangen en noden van hen die niet tot de dominante groepen behoren, zijn uitgesloten. Zo kan 'gender' zich bijvoorbeeld manifesteren in de scheidslijn tussen het publieke en privé-domein. Door regulering uitsluitend af te stemmen op het publieke domein worden maatschappelijk belangrijke goederen als bijvoorbeeld zorg (voor partner, kinderen, huishouden, ouderen en zieken) of bepaalde maatschappelijke problemen als bijvoorbeeld huiselijk en/of seksueel geweld, tot privé-verantwoordelijkheden van het individu gemaakt. Binnen 'gender & recht' gaat het om het opsporen en analyseren van dergelijke mechanismen en het ontwikkelen van beleids- en rechtsconcepten die in meerdere mate zijn toegesneden op maatschappelijke pluriformiteit. Ontwikkelingen in het krachtenveld Het juridisch en maatschappelijk vacuüm waarin de vrouw-en-rechtbeweging zich in het begin van haar ontwikkeling, twintig jaar geleden, bevond is veranderd in een veld van groepen en organisaties die zich direct en indirect richten op vraagstukken van gender en recht. Met degenen die werkzaam zijn in wetenschap, beleid en politiek heeft het Instituut talloze vruchtbare contacten en samenwerkingsvormen opgebouwd. In de loop der jaren is daarmee de pioniersfunctie die het Instituut aanvankelijk in de brede vrouw- en-rechtbeweging vervulde verschoven naar een beleidsbeïnvloedende rol op gespecialiseerde rechtsterreinen, inclusief de toepassings- en uitvoeringspraktijken. De uitkomsten van het omgevingsonderzoek dat in het kader van de evaluatie is uitgevoerd laten zien dat juist hier een krachtig en overtuigend optreden van het Instituut wordt gewenst. 2.2. Huidige en toekomstige kernthema's gender & recht Op basis van de bovenstaande schets van de maatschappelijke positie van de vrouw en de beleidsontwikkelingen in emancipatie, kunnen de belangrijkste kernthema's op het vlak van gender & recht worden samengevat.
3. Doelstelling, strategische missie en speerpunten 3.1. Positionering en taakverzwarende tendensen Tot in het recente verleden lagen de doelstellingen van het Instituut met name op de eerste twee kernthema's, die kenmerkend zijn voor de eerste en tweede beleidsfase van gender & recht (zie paragraaf 2.2.). In toenemende mate dienen echter ook de nieuwe accenten en thema's op het terrein van gender & recht meegenomen te worden, wil het Instituut zijn reputatie als toonaangevend en betrouwbaar expertisecentrum waar blijven maken. De aard van deze nieuwe accenten betekent dat het Instituut zich in meerdere mate moet richten op beleidsbeïnvloeding van politieke en maatschappelijke processen, evenals op de verdere ontwikkeling van gender & rechtsexpertise (onderzoek) en het pro-actiever uitdragen daarvan (externe communicatie). Dit betekent dat er binnen de formatie een aanzienlijk zwaarder accent op beleidswerk moet worden gelegd. Dit klemt met de ondersteunende taak naar de onbezoldigde juristen en advocaten toe, die in commissie-verband bijdragen aan de deskundigheidsbevordering, het bieden van een rechtsforum (Nemesis) en het beoordelen van aanvragen voor garantstellingen (proefprocessenfonds). Aan behoud van de professionele ondersteuning van deze commissies tilt het Instituut zwaar omdat het hierbij om belangrijke producten gaat en deze werkwijze een hoge efficiëntiegraad kent. Met een relatief kleine professionele ondersteuning worden namelijk meer dan 1000 uren aan onbetaald werk per jaar gegenereerd (zie verder deel II). In de afgelopen jaren is reeds een start gemaakt met de toevoeging van nieuwe beleids-accenten aan de taakstellingen. Deze ontwikkeling in combinatie met diverse andere, externe ontwikkelingen, heeft de druk op de organisatie verregaand opgevoerd. Te wijzen is op onder meer de volgende taakverzwarende tendensen:
Gezien de hierboven gesignaleerde knelpunten, de noodzaak om in te spelen op de nieuwe kernthema's op het terrein van gender & recht en de uitkomsten van de evaluatie waaruit een behoefte blijkt aan een pro-actiever en sterker op beleidsbeïnvloeding gericht kennisinstituut, constateert het Clara Wichmann Instituut dan ook een behoefte aan herijking van zijn doelstellingen, missie en organisatie. 3.2. Doelstelling en strategische missie in de periode 2000 tot 2005 Doelstelling Het Clara Wchmann Instituut rekent het nastreven van emancipatie, non-discriminatie en gelijkberechtiging van mannen en vrouwen en het stimuleren, beïnvloeden en ondersteunen van het politieke, juridische en maatschappelijke debat vanuit het oogpunt van 'gender & recht' tot zijn doelstellingen. Hierbij richt het Instituut zich op de rol van het recht in al zijn aspecten. Dat wil zeggen als neerslag van de heersende maatschappelijke opvattingen (rechtspolitiek en -moraal) en als instrument en fundament van maatschappelijk beleid, structuren en arrangementen (wet- en regelgeving). Hiernaast vormt het domein waarin algemene regels toegesneden moeten worden op de praktijk (wet- en uitvoeringspraktijk), maar waar tegelijkertijd ruimte is voor autonome rechtsontwikkeling teneinde het recht op veranderende problemen en opvattingen af te stemmen (rechtsontwikkeling). Het Instituut beoogt zijn doelstellingen naderbij te brengen door producten en activiteiten te ontwikkelen en te verrichten op de kernthema's van gender & recht, te weten:
Strategische missie Tegen de achtergrond van de herijking van zijn doelstellingen formuleert het Instituut zijn strategische missie op de middellange termijn als volgt:
Deze missie sluit uitdrukkelijk aan bij de strategische doelstellingen van het Instituut in het verleden, maar verscherpt ook duidelijk bepaalde dimensies. Hieronder wordt een korte toelichting gegeven op de belangrijkste dimensies die het Instituut wil versterken.
3.3. Speerpunten voor de jaren 2000 tot 2005 De eerder genoemde kernthema's gender & recht vormen de richtsnoeren voor de koers die het Instituut wil inzetten. Het Instituut ziet het vanzelfsprekend ook als zijn taak om het emancipatiebeleid van de regering i.h.b. van de staatssecretaris voor Arbeid, Zorg en Emancipatie en van het beleid van het Ministerie van Justitie inzake het gender-aspect actief te volgen en de aanwezige kennis binnen het Instituut aan te wenden om dit beleid te beïnvloeden. De mainstreaming van het emancipatiebeleid betekent dat het gender-aspect ook door beleidsambtenaren van het Ministerie van Justitie bij de voorbereiding van beleid en wetgeving moet worden meegewogen. Dit vereist specifieke deskundigheid, die door eerdergenoemde stuurgroep voor de emancipatiestimulering (JES) wordt bevorderd. Het Instituut kan hierbij een ondersteunende rol vervullen door de gender-aspecten op gespecialiseerde rechtsterreinen zichtbaar maken. Ook kan het Instituut onderzoek inzake de toepassingspraktijk van regelgeving en van beleid (laten) verrichten, zodat zo nodig alternatieven kunnen worden aandragen. Een recent voorbeeld hiervan is het onderzoek naar de rechtspositie van vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning na scheiding (2) en het commentaar van het Instituut inzake de beleidsnotitie van de staatssecretaris van Justitie over deze kwestie (3). In totaal zijn er zeven speerpunten benoemd. A. Stroomlijning en bevordering van de effectiviteit van gelijke-behandelingsregels De regelgeving inzake gelijke behandeling is nationaal en internationaal volop in ontwikkeling. De Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) en de daaraan verbonden Commissie Gelijke Behandeling zijn onlangs na vijf jaar geëvalueerd (4). Dit heeft tot tal van aanbevelingen en verbeterpunten geleid, met name gericht op de stroomlijning en verhoging van de effecten van deze brede wet. Onderzocht zal moeten worden in hoeverre deze zich verdragen met de internationale regelgeving. Deze vraag is alleen daarom al van belang omdat het EG-recht in toenemende mate de AWGB zal gaan beheersen. Er staan twee nieuwe richtlijnen krachtens artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam op stapel die a) nieuwe discriminatiegronden toevoegen die momenteel in het Nederlandse recht niet geregeld zijn, b) nieuwe maatschappelijke terreinen toevoegen waaronder het complexe terrein van de sociale zekerheid en c) het discriminatiebegrip uitbreiden met de in Nederland nog onbekende rechtsfiguur van 'harrassement'. De implementatie van het een en ander zal de nodige rechtsproblemen opwerpen. Het Instituut levert een actieve bijdrage aan de oplossing hiervan. Zo hebben medewerksters van het Instituut en andere deskundigen in het kader van de Europese Expertgroep Gelijke Behandeling die door het Instituut wordt gecoördineerd onlangs een onderzoek naar deze richtlijnen verricht en een advies aan de Nederlandse regering uitgebracht (5). Van een andere orde, is de problematiek dat binnen de vakministeries, bij lagere overheden en organisaties uit het maatschappelijke middenveld inmiddels nog nauwelijks zicht bestaat op het woud aan nationale en internationale gelijke-behandelingsregels. Onvoldoende kennis en inzicht in de uiteenlopende internationale verplichtingen ter zake, kan evenwel tot onrechtmatige wet- en regelgeving leiden. In reactie hierop heeft de staatssecretaris van Arbeid, Zorg en Emancipatie onlangs de Commissie Gelijke Behandeling de opdracht voor de opstelling van een bedrijfsplan voor de oprichting van een centraal informatiepunt voor gelijke behandeling m/v op te richten. In de toekomst dient dit informatiepunt uitgebreid te worden tot andere discriminatiegronden. In de opdrachtverlening heeft de staatssecretaris vastgelegd dat bij de inrichting van dit punt moet worden samengewerkt met bestaande relevante organisaties, in het bijzonder met het IIAV en het Clara Wichmann Instituut. Het Instituut is van harte bereid haar kennis binnen in het kader van dit punt aan te wenden op voorwaarde dat hiervoor de noodzakelijke formatie beschikbaar komt. Ook komt er steeds meer jurisprudentie op het terrein van de gelijke behandeling van nationale en internationale rechters. Het Instituut levert een belangrijke bijdrage aan de ontsluiting van deze jurisprudentie middels het Actualiteitenkatern uit het wetenschappelijk blad Nemesis, de CD-ROM Vrouw en Recht (een elektronische databank) en zijn website (www.clara-wichmann.nl). Uitbouwing van deze activiteit is wenselijk. Het Instituut zal daarbij de mogelijkheden tot samenwerking met organisaties zoals het Landelijke Bureau Racismebestrijding (LBR) en de Commissie Gelijke Behandeling onderzoeken. Bij gelijke behandeling spelen ook impliciete mechanismen een rol, bijvoorbeeld bij het spreekwoordelijke glazen plafond Van dit plafond is ook sprake in het rechtsbedrijf. Zo is maar 3 % van de notarissen een vrouw en zijn vrouwen ook zwaar ondervertegenwoordigd in de hoogste juridische wetenschappelijke functies. De activiteiten van het Instituut zullen in de toekomst zich ook richten op de doorbreking van dit plafond. B. Multiculturele samenleving en de positie van ZMV-vrouwen Nederland heeft zich in de praktijk tot een multiculturele samenleving ontwikkeld. Vrouwen die tot een etnische minderheid behoren en vrouwen die asiel zoeken hebben daarbij specifieke (rechts)- problemen: zij verkeren soms in een andere fase van het emancipatie-proces vanwege hun culturele achtergrond, waardoor bestaande emancipatie-instrumenten hen niet of onvoldoende bereiken. Ook de regelgeving op het terrein van het vreemdelingen- en vluchtelingenrecht leidt voor sommige groepen vrouwen tot knelpunten (afhankelijke verblijfsvergunning, gevolgen van de koppelingswet zoals onder andere angst om vanwege illegaliteit een beroep te doen op medische zorg (zwangerschap) of een kind aan te geven onder eigen naam, etc). Hiernaast is te wijzen op de problematiek rond het verlenen van een vluchtelingenstatus aan vrouwen (bijvoorbeeld ingeval van seksueel geweld). Het steeds restrictiever worden van het vreemdelingenrecht heeft specifieke gevolgen voor vrouwen, bijvoorbeeld de zorg voor illegale familieleden, en minder scholingsmogelijkheden. Nadere studie naar de praktijk- en uitvoeringseffecten van de bestaande regelgeving voor ZMV-vrouwen evenals naar de mogelijkheden die onder andere het VN-Vrouwenverdrag in deze biedt, is gewenst. C. Strafrecht, seksueel geweld, prostitutie en vrouwenhandel De omvang van het probleem van (seksueel) geweld tegen vrouwen en minderjarige meisjes wordt steeds meer zichtbaar. Dit heeft onder andere geresulteerd in een verhoogde aandacht voor de positie van het slachtoffer in het strafrecht (bijv. Wet Terwee; strafbaarstelling van belaging). Hoewel het strafrechtelijk instrumentarium derhalve in meerdere mate wordt ingezet ingeval van geweld, moet geconstateerd worden dat er een veel minder voortvarende aanpak bestaat zodra het geweld tegen vrouwen in de relationele sfeer betreft. De rechtsvragen die hier spelen zijn met name hoe het strafrechtelijke instrumentarium beter toegesneden kan worden op juist deze problematiek en hoe de bestaande instrumenten effectiever kunnen worden aangewend. Hiernaast is monitoring en evaluatie gewenst van de plannen, projecten en instrumenten ter versterking van de positie van het slachtoffer (o.a. AWARE-project ter bescherming van slachtoffers van seksueel geweld; functioneren van de Wet Terwee; herziening beklagprocedure ex artikel 12 Sv; spreekrecht en second opinion, etc.). Ook is aandacht gewenst voor de gevolgen van de opheffing van het bordeelverbod. Hier spelen nog allerlei onbeantwoorde vragen over de positie van de prostituees in relatie tot het arbeidsrecht, de ARBO-wetgeving en de sociale verzekeringen. Daartegenover staat de noodzaak tot verhoogde aandacht voor de bestrijding van vrouwenhandel en het aanzetten van minderjarigen tot prostitutie (aanstelling van een nationaal rapporteur mensenhandel; problematiek van de verdwijning van zogeheten AMA's etc.). In hoeverre bestaat op dit terrein, mede gezien de toekomstige bevindingen van de nationale rapporteur, behoefte aan specifieke opsporingsbevoegdheden en hoe kan effectiever worden opgetreden ter bescherming van de slachtoffers? D. Familie-, gezondheid- en erfrecht Het familie- en erfrecht zijn onlangs ingrijpend aangepast. In het familierecht is sprake geweest van een doorvoering van formeel gelijke rechten voor de juridische en biologische vader. De problematiek van de ongelijke verdeling van feitelijke zorg voor kinderen over mannen en vrouwen is hierbij buiten beschouwing gebleven. Toch is dit vaak de onderliggende problematiek van de handhavingsproblemen die zich voordoen rond bijvoorbeeld het omgangs- en consultatierecht. De toepassingspraktijk van de nieuwe wetswijzigingen zal gevolgd en geëvalueerd moeten worden op zijn praktische effecten (naamrecht, gezamenlijk gezag na echtscheiding; afstammingsrecht; omgangsrecht, alimentatierecht, etc.) Hetzelfde geldt voor de modernisering van het huwelijks- en adoptierecht in relatie tot homoseksuele partners; een wetgevingsproces dat nog in volle gang is. Hoe dienen binnen de wetgeving maar ook in de rechtspraktijk de belangen van de juridische, biologische en sociale ouders op een verantwoorde wijze tegen elkaar te worden afgewogen en hoe verhoudt zich dit alles tot het belang van kind? In het nieuwe erfrecht is de positie van de langstlevende echtgenoot (veelal vrouwen) versterkt. Dat betekent dat in de komende tijd onder meer beoordeeld zal moeten worden hoe de rechtsconstructies die men hiervoor gekozen heeft in de rechtspraktijk zullen gaan uitpakken en wat hiervan de gender-effecten zijn. In een veel priller stadium van rechtsontwikkeling verkeert het gezondheidsrecht, met name wanneer het de nieuwe reproductieve technieken aangaat (IVF; KID; eiceldonatie etc.). De voortschrijdende ontwikkelingen hebben juist voor vrouwen ingrijpende gevolgen en doen uiteenlopende, juridische kwesties rijzen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de rechtsverhouding tussen biologische, juridische en sociale ouders, om civiele aansprakelijkheid ingeval van IVF, mislukte abortus of sterilisatie ('wrongfull birth') of om de rechtsproblemen rond (commercieel) draagmoederschap. E. Arbeid en zorg In toenemende mate wordt gerealiseerd dat de doorvoering van strikte individualisering en gelijkheid binnen de bestaande arrangementen van arbeid geen antwoord biedt op de problematiek van de herverdeling van onbetaalde zorg voor kinderen, huishouden, zieken en ouderen. Teneinde de arbeidsparticipatie van vooral vrouwen te kunnen verhogen, en daarmee tevens meer economisch draagvlak te scheppen in verband met de vergrijzing, heeft het kabinet gekozen voor een omvorming van de bestaande sociaal-economische arrangementen naar een zogeheten combinatiemodel (Op weg naar een nieuw evenwicht tussen arbeid en zorg, TK 1998-1999, 26 447, nr 2). Dit vergt een aanpassing van de juridische vormgeving van de organisatie van de arbeid, waarmee reeds een voorzichtige start is gemaakt (versterking van de positie van flexibele arbeid in het arbeidsovereenkomstenrecht; Wet Financiering Loopbaanonderbreking). In de komende jaren zal deze ontwikkeling zich naar verwachting doorzetten (kaderwet Arbeid en zorg, invoering van spaarsystemen en (betaalde) verlofregelingen, vergroting en financiering van de kinderopvang etc.). Bij het tot stand brengen van de noodzakelijke wet- en regelgeving zal nauwlettend op de gender-effecten dienen te worden gelet en zal een zorgvuldige afweging vereist zijn tussen de verschillende mogelijke rechtsalternatieven die zich aandienen in het kader van de combinatie van arbeid en zorg. De gender-vertaling van het levensloop-perspectief moet hierbij nadrukkelijk aan de orde komen. F. Mensenrechten. internationaal beleid, VN-Vrouwenverdrag Binnen de Verenigde Naties is in de laatste jaren onderkend dat de gangbare toepassing en uitleg van de universele mensenrechten onvoldoende beantwoorden aan de wereldproblemen van vrouwen. Sinds de Wereldvrouwen-conferentie (Beijing) en de Wereldconferentie mensenrechten (Wenen) is meer oog ontstaan voor het (oorlogs)geweld tegen vrouwen, genitale verminking, vrouwenhandel, etc. Dit heeft geleid tot verschillende internationale acties, resoluties en aanpassing van internationale verdragen. De komende tijd zal met name de evaluatie en implementatie hiervan centraal staan. Het gaat hier om onder meer de bevindingen van de Speciale rapporteur voor geweld tegen vrouwen, Beijing+5 ter evaluatie van het Platform for Action en het Facultatief Protocol bij het VN- Vrouwenverdrag voor individueel klachtrecht. Hiernaast kan gewezen worden op de internationaalrechtelijke ontwikkelingen die van belang zijn voor vrouwen op het terrein van de vrouwenhandel, de internationale tribunalen (o.a. voorzichtige erkenning van verkrachting als vorm van etnische zuivering), het humanitair oorlogsrecht en het Internationale Strafhof. De internationale verdragen op het terrein van de gelijke behandeling hebben nog steeds niet binnen de nationale rechtsorde de plek verworven, die hen toekomt. Dit geldt i.h.b. voor het VN-Vrouwenverdrag dat onlangs voorzien is van een protocol voor het individueel klachtrecht (zie onder). De doorwerking van internationale regelgeving maakt onderzoek naar de effecten en mogelijkheden ervan wenselijk Het Instituut kan hierbij een initiërende en coördinerende rol vervullen. Het Clara Wichmann Instituut is tot nu toe in zijn rol van NGO nauwlettend betrokken geweest bij de internationale mainstreaming en de uitvoering van het VN-Vrouwenverdrag. Zo zijn er cursussen gegeven, die samen met de stuurgroep JES zijn ontwikkeld. Ook zijn er twee publicaties uitgebracht (6). Het Instituut zal ook in de toekomst de inbreng van juridische expertise, het (on)gevraagd adviseren en het volgen en stimuleren van de rechtsontwikkeling op dit terrein voortzetten. Het Instituut is van mening dat inzake het VN-Vrouwenverdrag en andere internationale verdragen die van belang zijn voor de positieverbetering van vrouwen een veelheid van (steun)functies moet worden vervuld om te bereiken dat deze verdragen een levend onderdeel van onze rechtsorde worden en vrouwen optimaal kunnen profiteren van de rechten die uit deze verdragen voortvloeien. Het Instituut heeft dit vastgelegd in een notitie t.b.v. het onderzoek van staatssecretaris voor Arbeid, Zorg en Emancipatie naar de wenselijkheid van een informatiepunt gelijke behandeling (7) . Daarbij gaat het om zaken als onderzoek, advisering, het leveren van input voor de opstelling van nationale en schaduwrapportages, proefprocessen enz. Het Instituut is bereid deze functies onder de paraplu van het Informatiepunt Gelijke Behandeling vorm te geven of eventueel - voor het geval dit punt een takenpakket krijgt dat beperkt blijft tot voorlichting en informatie - buiten dit punt om op voorwaarde dat de noodzakelijke formatie-uitbreiding plaatsvindt. G. Feminisering van armoede. vergrijzing en sociale zekerheid In de jaren tachtig en negentig is binnen het sociaal-zekerheidsstelsel sprake geweest van een verzelfstandigings- en individualiseringsproces. Het gegeven dat een ieder zelfstandig in zijn bestaan moet kunnen voorzien door middel van arbeid was hierbij uitgangspunt. Langzamerhand wordt echter duidelijk dat binnen het anderhalfverdienersmodel dat Nederland kenmerkt, dit met name voor de inkomenspositie van vrouwen verregaande gevolgen heeft gehad. Doordat een herverdeling van onbetaalde zorgarbeid nagenoeg is uitgebleven, worden de negatieve inkomensgevolgen van de combinatie van arbeid en zorg (deeltijdwerken, loopbaanonderbreking) tot nu toe eenzijdig afgewenteld op het individu. Analoog aan de invoering van het combinatiemodel in de arbeid zullen ook de sociale verzekeringen en voorzieningen in meerder mate afgestemd moeten worden op de werknemer met zorgtaken. Het gaat hier onder meer om de voortzetting van sociale verzekeringen tijdens (kortdurende) verlofperioden, nieuwe arrangementen voor de langdurige verloven (loopbaanonderbreking en ouderschapsverlof) en het leveren van maatwerk bij de uitvoering van de Algemene Bijstandswet op gemeenteniveau. Met de vergrijzing verdient ook de inkomenspositie van de oudere vrouw de nodige aandacht. Veelal opgegroeid in het kostwinnersmodel wordt deze groep onevenredig zwaar getroffen door bijvoorbeeld gebrek aan pensioen(reparatie), beperking van de alimentatieduur en versobering van het nabestaandenpensioen. Inkomens-, pensioen- en sociale voorzieningen moeten in de toekomst in meerdere mate op gender-effecten beoordeeld worden, teneinde de huidige maatschappelijke tendens waarbij sprake is van een 'feminisering' van de allerlaagste inkomensgroepen in Nederland te kunnen keren. Programmatische en formatieve vertaling
4. Overzicht van de activiteiten in de periode 2000 tot 2005 en de benodigde formatie Bovenstaande strategische keuzes van het Instituut brengen een veelheid van activiteiten voor de periode 2000 tot 2005 mee. In dit hoofdstuk worden deze keuzes programmatisch vertaald in termen van producten en wordt een overzicht gegeven van de formatie die nodig is om deze producten te realiseren. 4.2. Programmatische vertaling De activiteiten van het Instituut concentreren zich op de volgende functies:
De vaste formatie van het Instituut bedraagt op dit moment 10 medewerksters die in deeltijd werken en de volgende taken verrichten: 1. Directie: 28 uur 2. Beleidswerk: eenmaal 14 uur, tweemaal 24 uur, eenmaal 28 uur 3. Juridische ondersteuning: 28 uur en documentatie: 24 uur 4. Administratieve ondersteuning: driemaal 28 Het instituut beschikt over een uitgebreid netwerk van vrouwelijke juristen die op vrijwillige basis vele honderden uren bijdragen aan de activiteiten van het Instituut. Juist het samenkomen van de kennis van juristen met uiteenlopende juridische functies (praktijk en wetenschap) binnen het Instituut doet een meerwaarde ontstaan, die het Instituut zijn specifieke karak- ter en betekenis geeft. Het Instituut is van mening dat een substantiële uitbreiding van de formatie van het Instituut noodzakelijk is om:
4.4. Activiteiten in de periode 2000 tot 2005 en de benodigde formatie Om alle genoemde functies te realiseren is een grote diversiteit aan activiteiten noodzakelijk. Een activiteit draagt vaak bij tot de realisering van verschillende (sub)functies. Zo dient de ontsluiting van jurisprudentie meerdere doelen, bijvoorbeeld deskundigheidsbevordering via het Aktua-katern in Nemesis, de website en de CD-ROM Vrouw en Recht én de rechts-ontwikkelingsfunctie in termen van het beschikbaar komen van de benodigde onderzoeks-gegevens voor (jurisprudentie)onderzoeken. Binnen het Instituut bestaan de onderstaande producten:
Om deze activiteiten te kunnen verrichten is in de periode 2000 tot 2005 de volgende structurele formatie-uitbreiding nodig:
Uit incidenteel geld van het ministerie van Justitie is in de tweede helft van 2000 een incidentele uitbreiding van de formatie met 20 uur beleidswerk, 20 uur juridisch ondersteunend en 25 uur administratief werk mogelijk. Communicatie en fondswerving Mede als uitvloeisel van de uitkomsten van het evaluatie-onderzoek is er een communicatie- en fondswervingsbeleid met inschakeling van externe deskundigen ontwikkeld. In deze plannen staan tal van voorstellen voor het ontwikkelen en uitvoeren van een professioneel communicatie- en fondswervingsbeleid. Daarbij gaat het om zaken als een nieuwe huisstijl, de uitgave van een algemene nieuwsbrief van het Clara Wichmann Instituut en het aantrekken van nieuwe donateurs. Voor deze activiteiten wordt één formatieplaats (36 uur) noodzakelijk geacht. Met de formatie-uitbreiding is in totaal een bedrag van 618.000 gemoeid. Hierbij is geen rekening gehouden met de formatie-uitbreiding die noodzakelijk is vanwege werkzaamheden voor het informatiepunt gelijke behandeling en voor de uitoefening van de steunfuncties inzake het VN-Vrouwenverdrag (zie 3.3.). Het gaat hierbij om twee juridisch beleidsmedewerksters. Hiervoor is een aparte financiering door de betrokken ministeries nodig. De toename van de vaste materiële kosten (kantoorkosten en overige organisatiekosten; exclusief huisvesting) vanwege de uitbreiding van het personeel bedraagt ongeveer 20% van de salaris kosten, dus een bedrag van 110.000. De incidentele kosten (aanschaf computers, meubilair e.d.) zijn 444 25.000. Om het communicatie- en fondswervingsbeleid daadwerkelijk gestalte te kunnen geven is een bedrag van 50.000 noodzakelijk. De (on)mogelijkheid van het stellen van prioriteiten en posterioriteiten Het ministerie heeft ons verzocht om aan te geven welke activiteiten niet kunnen worden uitgevoerd mocht de subsidie op het niveau van 1999 ( 980.000) blijven. Daarbij doet het volgende dilemma zich voor. De huidige producten geven het Instituut zijn bijzondere karakter, mede omdat zij in een wisselwerking tussen een professioneel bureau en een groot netwerk van juristen die werkzaam zijn in rechtspraktijk en wetenschap, tot stand komen. Door de vrijwillige werkzaamheden van deze vrouwen is met een relatief klein bedrag aan personeelskosten een groot rendement aan activiteiten te genereren. De huidige producten komen daarom eigenlijk niet in aanmerking als posterioriteit. Daar staat tegenover dat alle betrokkenen bij het Instituut, het ministerie en de onderzoeksters die het evaluatie-onderzoek hebben verricht van mening zijn dat het Instituut een veel groter accent moet leggen op beleidsbeïnvloeding. Dat wordt nu incidenteel gedaan, namelijk voorzover tijd overblijft naast de werkzaamheden voor het fonds, Nemesis en de beroepsvereniging. Een structurele aanpak van het beleidswerk is van wezenlijk belang om alle aanwezige kennis die binnen het Instituut en bij het brede netwerk bestaat - in wisselwerking met de samen-werkingspartners (zie het Communicatieplan) - maximaal tot zijn recht te laten komen. Het valt dan ook zwaar om juist de uitbreiding van het beleidswerk als posterioriteit aan te duiden. LS 050600 |
|
[1] ‘Evaluatie van het Clara Wichmann Instituut 1993 - 1998’, ES&S Beleidsonderzoek, 1999. [2]
‘Onzekere rechten’, onderzoek naar de
rechtspositie van vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning na
scheiding, mw. mr. E. van Blokland, mw. mr. S. Jansen, mw. mr. M. Vegter. [3]
‘Commentaar inzake notitie over de
vreemdelingrechtelijke rechtsposite van vrouwen in het vreemdelingenbeleid’,
drs. M. Wijers, Clara Wichmann Instituut, mei 2000. [5] ‘Research project on the proposed legal instruments based on art. 13 treaty and the acquis communautaire in the field of EC law on equality of treatment for women and men’, mw. mr R. Holtmaat, mw. mr B. Koopman, mw. mr drs L. Senden, mw. drs mr I. Sjerps, mw. mr drs M. Vegter (april 2000) en ‘Advies inzake Europese voorstellen voor antidiscriminatierichtlijnen’, mw. mr drs M. Vegter (Clara Wichmann Instituut, april 2000). [6] ‘Brochure VN-Vrouwenverdrag’, mw mr L. Willems, ‘Het VN-Vrouwenverdrag het Nederlandse Vreemdelingenrecht, mw mr S. van Walsum en ‘VN-Vrouwenverdrag, een geannoteerde bibliografie’, mw. mr. G. Ketelaars, mw. T. Kraft van Ermel en mw. J. Wagt. [7] ‘Centraal Informatie- en steunpunt gelijke behandeling’, mr. A. Kloosterman, Clara Wichmann Instituut , maart 2000.
|