Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Directie Coördinatie Emancipatiebeleid

Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33



Aan de voorzitter van de
Raad voor het Openbaar Bestuur
Postbus 20011
2500 EA  Den Haag

Uw brief
Ons kenmerk DCE 2000/9988
Doorkiesnummer (070) 333 4728
Onderwerp Advies over de meerjarennota Emancipatiebeleid
Datum 3 april 2000
Contactpersoon H. van de Velde


Hierbij bied ik u de meerjarennota Emancipatiebeleid 'Van vrouwenstrijd naar vanzelfsprekendheid' aan. In deze nota geeft het kabinet een aanzet voor de vernieuwing van het emancipatiebeleid.
Als centrale thema's heeft het kabinet gekozen voor drie ‘klassieke’ domeinen van emancipatiebeleid: Arbeid, zorg en inkomen; Macht en besluitvorming; Mensenrechten en voor twee nieuwe domeinen: Dagindeling en Informatie- en communicatietechnologie.
In elk hoofdstuk wordt ingegaan op de stand van zaken, op de relevante ontwikkelingen en trends en, tenslotte, op mogelijke toekomstige richtingen voor beleid. Aangezien de mogelijkheden voor beleid afhankelijk zijn van de stand van zaken in de verschillende domeinen verschillen deze beleidsrichtingen van karakter.

Over de hoofdlijnen en beleidsrichtingen uit de nota vraagt het kabinet advies aan diverse geledingen van de samenleving, waaronder organisaties van vrouwen, allochtonen en jongeren. Tegelijkertijd wint het kabinet adviezen in van enkele adviesorganen. Naast uw raad vraagt het kabinet advies aan de Sociaal-Economische Raad, de VROM-Raad, de Onderwijsraad, de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken en de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Na ontvangst van deze adviezen werkt het kabinet het emancipatiebeleid voor de middellange termijn concreet uit in een meerjarenbeleidsplan. Het kabinet hoopt dat deze werkwijze bijdraagt aan een stevig maatschappelijk en politiek draagvlak voor beleid dat in de komende jaren tot een versnelling en verduurzaming van emancipatie moet leiden.

Naast een algemeen advies over de nota, zie ik - mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - in het bijzonder uw suggesties en meningen tegemoet over het hoofdstuk Macht en besluitvorming.

Het hoofdstuk Macht en besluitvorming gaat over de vertegenwoordiging van vrouwen in hogere en besluitvormende posities, met name in de sfeer van de politiek en het openbaar bestuur en in het (top)management van overheid en bedrijfsleven. In het hoofdstuk wordt geconstateerd dat er vooral in het politieke domein de laatste 25 jaar zeker winst is geboekt. Het aandeel van vrouwen in verschillende politieke organen is sterk gegroeid, er is een actief beleid gevoerd door de overheid en politieke partijen en er wordt in toenemende mate belang gehecht aan een meer diverse samenstelling van politieke organen wat betreft mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, jongeren en ouderen. Toch is er nog steeds geen sprake van evenredige vertegenwoordiging. Het aandeel van vrouwen in de lokale politiek blijft achter, waar vooral een snellere uitstroom van vrouwen debet aan is (het 'draaideureffect'). Een belangrijke belemmering voor een verdere groei van de vertegenwoordiging van vrouwen is gelegen in de cultuur van de politiek, die niet voor alle groepen burgers even aantrekkelijk en/of toegankelijk is. Deze aandacht voor de cultuur van de politiek sluit ook aan bij de kritiek die er buiten het emancipatieveld bestaat op het functioneren van de politiek. Te denken valt aan de analyse van de staatscommissie Elzinga over de cultuur van de lokale politiek.
Het hoofdstuk bevat verder enkele trends die, nu en in de toekomst, relevant kunnen zijn voor de vertegenwoordiging van vrouwen en voor het beleid dienaangaande. Zo wordt gewezen op het proces van de 'verplaatsing van de politiek'. Bijvoorbeeld naar het internationale niveau enerzijds en naar het (sub)lokale niveau anderzijds. Ook andere factoren spelen een rol, zoals het ontstaan van directe vormen van beleidsbeïnvloeding, als interactieve beleidsvorming, het afnemend draagvlak voor de politieke partijen en de toenemende invloed van netwerken. Het hoofdstuk mondt uit in enkele beleidsrichtingen. De belangrijkste lijnen daarin zijn:
- het verbinden van de aandacht voor vernieuwing en cultuurverandering in de politiek in het algemeen met de inspanningen die zijn gericht op een grotere diversiteit, waaronder een grotere vertegenwoordiging van vrouwen;
- het creëren van voorzieningen om de combinatie arbeid-zorg-politiek te vergemakkelijken, waarbij kinderopvang en zwangerschaps- en ouderschapsverlof voor politieke ambtsdragers met name worden genoemd;
- het verkennen van de kansen voor de deelname van vrouwen van nieuwe vormen van beïnvloeding en besluitvorming;
- het ontwikkelen van instrumenten, niet alleen om de instroom van vrouwen te bevorderen maar ook om een vervroegde uitstroom van vrouwen tegen te gaan.

Ik vraag in het bijzonder aandacht voor de volgende vragen:

1. Onderschrijft u de in de nota geschetste ontwikkelingen en trends? Ziet u - in plaats daarvan of in aanvulling daarop - andere trends die voor dit beleidsterrein relevant zijn?
2. Hoe beoordeelt u in zijn algemeenheid de in de nota genoemde beleidsrichtingen?
3. Op welke wijze kan er een verbinding worden gemaakt tussen beleid gericht op het streven naar meer diversiteit in de politieke organen, in het bijzonder meer vrouwen, en vernieuwing en cultuurverandering in de politiek in het algemeen? Hoe kan dit beleid verbonden worden met de 'Vernieuwingsimpuls lokaal bestuur', die de commissie-Elzinga in zijn eindrapport voorstelt?
4. Welke maatregelen kunnen de combinatie arbeid-zorg-politiek vergemakkelijken? Op welke wijze zou het zwangerschaps-, bevallings- en ouderschapsverlof voor politieke ambtsdragers vorm kunnen krijgen?
5. Welke maatregelen kunnen de instroom van (allochtone) vrouwen in politieke functies bevorderen en hun vervroegde uitstroom tegengaan?
6. Onder welke voorwaarden kunnen (vrouwen)netwerken worden benut om de participatie van vrouwen in de (politieke) besluitvorming te bevorderen?

Bij de beantwoording van bovenstaande, vraag ik uw speciale aandacht voor instrumenten en strategieën die bij kunnen dragen aan een grotere participatie van jongeren en allochtone vrouwen.

Ik stel uw bereidheid om te adviseren zeer op prijs en zie uw advies graag voor 1 juli 2000 tegemoet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

 

(mr. A.E. Verstand-Bogaert)