Emancipatiebeleid 2001

LIJST VAN VRAGEN [gepubliceerd op Parlando op 30 oktober 2000]

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft over de Begrotingsbrief Emancipatiebeleid 2001 de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

De voorzitter van de commissie,
Terpstra

De griffier van de commissie,
Nava

 

Nr

Vraag

Blz

Van

 

tot

1

Waarom ontbreekt een financieel overzicht van de verschillende beleidsvoorstellen in de begrotingsbrief? Kan een financieel overzicht gegeven worden?

2

 

2

Kan de regering aangeven welke onderzoeken (en vervolgonderzoeken) wanneer zijn gedaan, welke onderzoeken nog lopen, welke onderzoeken zullen worden uitgevoerd en tot welke concrete beleidsacties deze onderzoeken hebben geleid?

2

 

3

Zijn de visies op het concrete emancipatiebeleid van de diverse maatschappelijke organisaties die voor 1 juli 2000 zouden zijn binnengekomen, verwerkt in de begrotingsbrief emancipatiebeleid 2001? Welke - door maatschappelijke organisaties gewenste - beleidsrichtingen en aandachtspunten heeft deze dialoog in het bijzonder opgeleverd?

2

 

4

Wat is de reden dat ICT niet apart is opgenomen in de beleidsbrief? Is de regering van mening dat de vrouwen niet extra gestimuleerd moeten worden om de mogelijkheden van de ICT te verkennen en dat er een digitale tweedeling ontstaat op basis van geslacht?

2

 

5

Moet betekenis worden gehecht aan het feit dat in de oorspronkelijke doelstelling emancipatiebeleid (Beleidsplan emancipatie, 1985) de term 'bevorderen' werd gebruikt en in de nu voorliggende doelstelling de term 'scheppen van voorwaarden'? Hoe moet in dit verband de opdracht van het VN-Vrouwenverdrag worden gezien dat de overheid niet alleen een inspanningsverplichting heeft, maar ook verantwoordelijk is voor het resultaat? Wat betekent in dit verband de constatering dat in onze geďndividualiseerde samenleving het emancipatieproces zich in belangrijke mate 'autonoom' zal voltrekken voor de kracht en intensiteit van het emancipatiebeleid van de overheid?

3

 

6

Gaat het in de opvatting van de regering bij de sociale dimensie van diversiteit alleen om verschillen in de emancipatiefasen van (groepen) vrouwen?

3

 

7

Welke andere voorbeelden van diversiteitbeleid kunnen worden gegeven dan die welke zich alleen richten op deelgroepen van vrouwen?

3

 

8

Hoe luidt de officiële vertaling van het begrip gender mainstreaming in het betreffende document van de Raad van Europa?

4

 

9

Waarom zijn in de door de regering gekozen interpretatie van gender mainstreaming alleen de gelijke beleidseffecten voor vrouwen en mannen als referentiekader opgenomen? Wat betekent dat voor beleidsthema's die meer beogen dan alleen gelijke beleidseffecten, zoals bestrijding van seksueel geweld en vrouwenhandel, bevordering van economische zelfstandigheid van vrouwen, versterking van de rol van vrouwenorganisaties?

4

 

10

Hoe denkt de regering over het voorstel van de VrouwenAlliantie om door middel van gendertrainingen en het aanstellen van emancipatiedeskundigen de mainstreaming op de departementen te verbeteren?

4

 

11

Is gender mainstreaming alleen een intern-organisatorisch proces of heeft het ook een politiek-inhoudelijke betekenis?

4

5

12

Welke knelpunten zijn er in de informatievoorziening van andere departementen aan de staatssecretaris over beleid dat daar in ontwikkeling is?

5

 

13

Zal de ontwikkeling van een strategische scan tevens inhouden dat de rol van de staatssecretaris en de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE) bij het versterken en verbeteren van de mainstreaming versterkt zal worden?

5

 

14

Het onderzoek waarin bij provincies, gemeenten, particuliere organisaties en niet-gouvernementele organisaties wordt gekeken of en op welke wijze emancipatie-effecten in het beleid worden geďntegreerd, zal voornamelijk cijfermateriaal opleveren. Op welke wijze gaat de regering bevorderen dat op dat niveau ook de mainstreaming bevorderd en verbeterd gaat worden? Welke instrumenten heeft de regering hierbij?

5

 

15

Welke rol ziet de regering voor NGO's in de ontwikkeling naar mainstreaming op departementen en andere overheidsorganisaties?

5

 

16

Wanneer kunnen de eindrapportages van TECENA tegemoet worden gezien?

5

 

17

Wanneer in 2001 wordt de eerste proeve gemaakt van de financiële middelen die departementsbreed voor emancipatie worden ingezet? Zijn de gegevens beschikbaar voor de derde woensdag van mei? Welke criteria worden gebruikt om `emancipatiegelden’ te definiëren?

5

 

18

In welke mate heeft de regering in deze Begrotingsbrief al uitvoering willen/kunnen geven aan de nieuwe begrotingsopzet?

5

 

19

Hoe wordt de centrale doelstelling van het emancipatiebeleid in operationele en controleerbare (sub)doelstellingen verwoord?

6

 

20

Hoe gaat de strategische scan die ontwikkeld gaat worden in het kader van mainstreaming eruit zien? Hoe verhoudt deze zich tot de Emancipatie Effect Rapportage?

6

 

21

Hoe verloopt de voorbereiding van een strategische scan voor effectieve toepassing van de EER en wanneer zal deze gereed zijn?

6

 

22

Hoe gaat de regering bevorderen dat de ministeries reeds nu de EER in het eerste begin van het beleidsproces toepassen, nu de strategische scan nog niet ontwikkeld is?

6

 

23

Hoe verloopt het onderzoek naar de bedoelde variant van de EER en wanneer zal deze gereed zijn?

6

 

24

Waarom ontbreekt bij het eerste spoor specifiek beleid gericht op jongens en mannen?

6

 

25

Kan de regering een reactie geven op de brief van de Stichting Surinaams Inspraakorgaan d.d. 18 september 2000 (kenmerk 09/0063/SR-TO)?

6

 

26

Beperkt de aanpak van de seksespecifieke beeldvorming zich tot de media of gaat de regering hierbij nog op andere terreinen een stimulerende of initiërende rol spelen?

6

 

27

Heeft de regering, anders dan de genoemde onderzoeken naar de betekenis van het VN-Vrouwenverdrag, nog ander onderzoek in voorbereiding of in overweging?

6

 

28

Op welke wijze wordt gestimuleerd dat in beleidsnota’s rekening wordt gehouden met diversiteit? Zijn er meer voorbeelden te geven van dergelijk beleid, anders dan de twee genoemde voorbeelden over homo- en lesbisch emancipatiebeleid en WAO-beleid?

7

 

29

Wat is het effect van de beide themasites over dagindeling en de meerjarennota (bijvoorbeeld in termen van bezoekersaantallen, opgevraagde bladzijden, e.d.)?

7

 

30

Hoe heeft de selectie plaatsgevonden van in de themasite meerjarennota opgenomen organisaties in het veld?

7

 

31

Worden ook vrouwen- of emancipatienetwetwerken binnen organisaties/bedrijven betrokken bij de nadere invulling en uitvoering van de genoemde strategische allianties? Zo ja, op welke wijze?

7

 

32

Betreft de in het subsidiebeleid beoogde verbetering van de digitale infrastructuur ook de informatievoorziening over emancipatie-ontwikkelingen en het emancipatie-proces zelf, zoals nu onder meer bij sites als die van het IIAV en emancipatie.nl?

7

 

33

Welke tussentijdse streefdoelen heeft de regering in gedachte om in 2010 een arbeidsparticipatiegraad van vrouwen van 65% (exclusief banen van minder dan 12 uur) te bereiken? Welke middelen met welk verwacht effect wil men hierbij inzetten?

8

 

34

Wat is het aandeel van mannen in onbetaalde zorg momenteel? Hoe denkt men het aandeel van mannen in de onbetaalde zorg te laten stijgen tot ongeveer 40 % in 2010?  Welke middelen met welk verwacht effect in toename van het aandeel in onbetaalde zorg van mannen tussen nu en 2010 wil men daarbij inzetten? Aan welke onbetaalde zorg denkt men in dit verband?

8

 

35

Wat voor actie wordt ondernomen om de emancipatie van allochtone mannen te stimuleren (hetgeen de arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen zou bevorderen)?

8

 

36

Uit diverse onderzoeken is gebleken dat de kwaliteit van het werk een belangrijke invloed heeft op de arbeidsparticipatie. Met het oog daarop zal de regering, zoals reeds aangekondigd in de meerjarennota emancipatiebeleid, een onderzoek verrichten naar de cultuur in werkorganisaties. Waarin verschilt het onderzoek van de regering van de andere genoemde onderzoeken?

8

 

37

De regering wil het aandeel van mannen in onbetaalde zorg laten stijgen naar ongeveer 40% in 2010. Kan de inhoudelijke betekenis van dit percentage verduidelijkt worden?

8

 

38

Welk beleid wordt ingezet om het percentage van arbeidsparticipatie van vrouwen van 70% in 2010 te bereiken?

8

 

39

Wanneer in 2001 zijn de resultaten van het onderzoek naar kansen, belemmeringen en stimulansen om de arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen te bevorderen bekend?

9

 

40

Wat ontbrak er aan de SCP-studie 'Variatie in participatie' dat verder onderzoek wordt gedaan in plaats van het ter hand nemen van uitvoering van de gepresenteerde oplossingsrichtingen? Ligt het niet voor de hand de aanbevelingen van het SCP om te zetten in een beleidsvisie in plaats van door te spelen naar een commissie?

9

 

41

Is de commissie die nagaat hoe de positie van allochtone vrouwen kan worden verbeterd al samengesteld en zo ja, hoe?

9

 

42

Wanneer zullen maatregelen voor moedervriendelijke agenda’s en speciale herintredingsprogramma’s in de inburgeringsprogramma’s bekend worden gemaakt?

9

 

43

Wanneer kan de Kamer het definitieve kabinetsstandpunt "Plan van aanpak gelijke beloning" tegemoet zien?

9

 

44

Er wordt een toets ontwikkeld waarmee organisaties hun functiewaarderingssysteem kunnen doorlichten op sekseneutraliteit. Hoe wordt bereikt dat organisaties dit ook daadwerkelijk doen?

9

 

45

Op welke wijze wordt in het emancipatiebeleid aandacht besteed aan de armoede onder vrouwen, bijvoorbeeld aan de bestrijding van de armoede onder (alleenstaande) oudere vrouwen die geen pensioen hebben kunnen opbouwen of geen volledige AOW krijgen?

9

 

46

Welke kwantitatieve doelstellingen staan de regering voor ogen bij de beleidsinspanningen gericht op de bestrijding van horizontale en verticale segregatie respectievelijk het voorkomen van sociale segregatie?

9

10

47

Wordt de realisering van de verwachte effecten van het beleid inzake het gebruik van betaald ouderschapsverlof gemonitord en zullen tussenrapportages worden uitgebracht?

10

 

48

Waarom is niet gekozen voor een recht op betaald ouderschapsverlof? Kan een overzicht gegeven worden van de kosten als dit recht zou worden ingevoerd?

10

 

49

Kan de Kamer de resultaten van het onderzoek van het CPB en SCP naar het langerdurend verlof eind 2000 tegemoet zien?

10

 

50

Wat is de ratio achter de keuze om betaald ouderschapsverlof te stimuleren via een afdrachtvermindering loonbelasting en premies volksverzekeringen? Ziet de regering deze financiering van ouderschapsverlof als eerste stap naar een wettelijk recht op betaald ouderschapsverlof?

10

 

51

Klopt het dat de kostenverdeling van de fiscale stimuleringsmaatregel ouderschapsverlof tussen overheid, werkgevers en werknemers, zich in principe verhoudt als 50 : 20 : 30?

10

 

52

Behalve projecten die het aandeel van mannen in de zorg vergroten, zullen in het algemeen vernieuwingen worden gestimuleerd in de organisatie van de arbeid die de keuzemogelijkheden voor mannen en vrouwen verruimen om arbeid en zorg te combineren en om de rolverdeling tussen mannen en vrouwen te doorbreken. Welke concrete voorbeelden kunnen worden gegeven van de genoemde projecten en vernieuwingen?

11

 

53

Op basis van welke berekening komt de regering tot de conclusie dat de fiscale regeling voor ouderschapsverlof zal leiden tot een toename van het aantal mensen dat het verlof zal opnemen tot 68.000 in 2006? ? Kan men aangeven hoe de groei tussen 2000 en 2006 naar verwachting zal toenemen? Welke maatregelen denkt de regering te nemen indien de groei feitelijk achterblijft bij de verwachting? Vijf procent van de CAO’s kent thans een bepaling over betaling van ouderschapsverlof. Welk percentage (mannen en vrouwen) van de rechthebbenden neemt daar ouderschapsverlof op? Hoeveel CAO’s zullen naar verwachting in 2006 een dergelijke bepaling bevatten?

11

 

54

Met welk percentage doorbetaald loon is rekening gehouden bij de berekening van de kosten van betaald ouderschapsverlof?

11

 

55

Hoe verhoudt de in 2001 te presenteren visie op de sociale zorginfrastructuur zich tot de Wet Arbeid en Zorg en de verkenning naar langerdurend betaald zorgverlof? Is de regering voornemens bij de visie op de sociale zorginfrastructuur ook nadrukkelijk de positie van mantelzorg(ers) te betrekken?

12

 

56

Wordt in het onderzoek naar de fiscale regelingen en de WAZ ook aandacht besteed aan  de mate waarin het nog ontbreken van fiscale kinderopvangregelingen knelpunten oplevert?

12

 

57

Wanneer wordt het kabinetsstandpunt inzake fiscale regelingen voor zelfstandigen en de WAZ geformuleerd en naar de Kamer gestuurd? Worden in dit standpunt eventuele beleidsactiepunten meegenomen?

12

 

58

Hoe lang is de wachttijd op een plek in de kinderopvang?

13

 

59

Kan aangegeven worden hoe het momenteel gesteld is met de wachttijd voor een kinderopvangplaats voor onderwijspersoneel?

13

 

60

Er komt een digitale verlofwijzer, digitale voorlichting van de 1990-generatie, tips die bevorderen dat kieslijsten divers zijn samengesteld en een communicatieplan voor 'diversiteit aan de top'. Komen al deze zaken alleen digitaal beschikbaar of zullen zij ook in gedrukte vorm verschijnen?

13

28

61

Komt het voor dat er meer dan 3000 uitkeringsgerechtigden een beroep doen op een kinderopvangplaats via het Lisv? Wat gebeurt er met werkwillige uitkeringsgerechtigden die geen aanspraak meer kunnen maken op een van de 3000 plaatsen die het Lisv jaarlijks maximaal kan toekennen?

14

 

62

Kan de aangepaste fiscale kinderopvangtabel worden gegeven?

14

 

63

De komende drie jaar moeten er minstens 16.000 werknemers in de kinderopvang bijkomen om aan de toenemende vraag naar opvang te voldoen. Worden er voldoende mensen opgeleid om aan deze behoefte te voldoen? Hoeveel mensen volgen momenteel een opleiding om werkzaam te kunnen zijn in de kinderopvang? Hoeveel werknemers zullen er na de komende drie jaar nog meer nodig zijn in de kinderopvang?

14

 

64

Kan informatie gegeven worden over de inhoud van de imagocampage en de verkorte opleidingstrajecten?

14

 

65

Voor hoelang zal de overgangsregeling voor gastouders gelden?

14

 

66

Waarom is het niet zeker dat de tussenschoolse opvang opgenomen wordt in de nieuwe Basiswet Kinderopvang? Wanneer wordt bekend of tussenschoolse opvang deel zal gaan uitmaken van de Wet basisvoorziening kinderopvang en welke vorm dit zal gaan krijgen?

14

 

67

Kan een toelichting worden gegeven op de constatering dat de tussenschoolse opvang een knelpunt is? Voor hoeveel ouders is dit een probleem? Hoe is het met de beschikbaarheid van personeel voor de tussenschoolse opvang? Op welke wijze gaat de regering zich inspannen om de tussenschoolse opvang  te verbeteren?

14

 

68

Wanneer zal de interdepartementale werkgroep over tussenschoolse opvang verslag uitbrengen? Wordt bij hun werkzaamheden ook het plan van vroeg- en  tussenschoolse opvang van FNV, Vrouwenalliantie en het Netwerk Schoolkinderopvang betrokken?

14

 

69

Op welke termijn zullen de voorstellen in het kader van het bevorderen van de combinatie werk en privé gereed zijn?

15

 

70

Wanneer wil het kabinet klaar zijn met de versnelling van de landelijke implementatie van de methodiek van de erkenning van verworven competenties (EVC)?

15

 

71

Doet de nu gekozen invalshoek bij het levensloopperspectief (namelijk  in relatie tot flexibilisering van arbeids(duur)patronen en het behoud van employability) volgens de regering voldoende recht aan de betekenis van het perspectief van levensloop? Zo nee, hoe zij andere potentiële dimensies van het levensloopperspectief voor het beleid tot ontwikkeling brengen?

15

 

72

Aan welke concrete beleidsmaatregelen denkt de regering bij het flexibiliseren van arbeids(duur)patronen in relatie tot het levensloopperspectief?

15

 

73

Wat zijn de voornaamste knelpunten voor het (succesvol) ondernemerschap van vrouwen in relatie tot het ondernemerschap van mannen?

16

 

74

Hoeveel van de in 1999 gestarte vrouwelijke ondernemers overleven? Is er een verklaring te geven voor het toegenomen aantal vrouwelijke ondernemers?

16

 

75

Worden ook de CWI's betrokken bij de ontwikkeling van voorstellen gericht op de employability van vrouwen en mannen die in verband met zorgtaken tijdelijk niet of minder werken? Is voorzien in een kwalitatieve en kwantitatieve taakstelling op dit punt?

17

 

76

Waarom worden pilotprojecten voor herintredende vrouwen bij voorkeur eerst in de kinderopvang en de zorg gestart?

17

 

77

Zijn cijfers bekend of wordt onderzoek gedaan naar het aantal niet-werkende vrouwen die niet binnen de huidige criteria voor de groep herintreedsters vallen (werklozen, niet direct beschikbaar of niet recent gezocht naar werk), maar die met gerichte aandacht en werving ook als potentiële herintreedsters kunnen worden beschouwd?

17

 

78

Is er onderzoek gedaan naar de vraag waarom de potentiële herintreders die willen werken dat nog niet doen? Zo ja, wat zijn de redenen dat zij nog geen werk hebben gevonden/aangenomen? Zo nee, is de regering voornemens dit onderzoek te gaan doen? Welke experimenten/pilots zijn er opgezet om de toetreding van herintreders en andere groepen te verbeteren?

17

 

79

In welke sectoren en regio's worden pilotprojecten gestart voor herintredende vrouwen? Om hoeveel pilotprojecten gaat het dan?

17

 

80

Op welke wijze wordt de Kamer geďnformeerd over de voortgang in verbetering van toegang tot de arbeidsmarkt voor herintredende vrouwen, waaronder opleiding, kinderopvang, overleg met Arbeidsvoorziening en sociale partners, pilotprojecten en aansluiting bij de sluitende aanpak? Is de regering bereid de Kamer via een integrale voortgangsnotitie te informeren?

17

 

81

Hoe is de regionale spreiding van de gehonoreerde experimenten dagindeling?

18

 

82

Is nu al aan te geven welke experimenten dermate succesvol zijn dat zij in (bestaand of nieuw) beleid zullen “landen”?

18

 

83

Aan welke eisen moeten programma’s voldoen in het kader van Local Social Capital? Wat voor soort dagindelingsprojecten wordt hieruit gefinancierd? Bestaat op EU-niveau plannen dergelijke experimenten te vertalen naar (communautair) beleid?

18

19

84

Is de regering voornemens in de te ontwikkelen `visie op tijden’ ook concrete wet- en beleidsvoorstellen te formuleren? Zo ja, waar denkt zij dan aan?

19

 

85

Wat is de inhoud van de initiatieven die zullen worden ondernomen om het onderwerp dagindeling in relatie tot een andere ordening van ruimte en tijd te doen inbrengen in de collegeprogramma's van B&W en van Gedeputeerde Staten?

20

 

86

Welke faculteiten en opleidingen zijn betrokken bij het stimuleren van de ontwikkeling en het gebruik van onderwijsmodules waarin de relatie tussen dagindeling en ruimtelijk ontwerpen wordt gelegd?

20

 

87

Hoe wordt bereikt dat bijvoorbeeld de onderzoeken naar bereikbaarheidsscenario’s van een papieren een daadwerkelijke mogelijkheid wordt (van agenda naar praktijk), in het bijzonder in de niet-overheidsberoepen?

20

 

88

In welke of wat voor soort bedrijven zullen enkele pilots plaatsvinden om ervaring op te doen met het bereikbaarheidsscenario?

20

 

89

Hoe (op welke ambtelijk of politiek niveau) wordt de `Commissie Dagarrangementen voor kinderen en ouders’ samengesteld? Welke aanbevelingen van de Stuurgroep Dagindeling gaat deze commissie uitwerken? Valt deze commissie te beschouwen als uitvoering van de aanbeveling van de Stuurgroep Dagindeling een task-force in te stellen over de relatie schooltijd-kinderopvang en zorgarrangementen?

21

 

90

Wat zijn de belemmerende factoren van de huidige “bestuurlijke arrangementen” om te komen tot voorzieningen onder één dak?

22

 

91

Wanneer verwacht de regering de eerste concrete beleidsinspanningen naar aanleiding van het onderzoek naar de minimaal noodzakelijke voorzieningen op het platteland? Wordt in de tussentijd al actief gewerkt aan het oplossen van de knelpunten op het platteland?

23

 

92

Kan cijfermatig worden aangegeven hoe het in vergelijking met voorgaande jaren met de vertegenwoordiging van vrouwen in het politieke en openbare bestuur is gesteld?

23

 

93

Op welke wijze wil de regering het aandeel vrouwen in bestuurs- en adviesorganen verhogen?

23

 

94

Kan nader worden aangeven wat er met stagnatie op lokaal niveau wordt bedoeld?

24

 

95

Hoe ligt de verdeling tussen man en vrouw in het onbenut potentieel in politieke partijen volgens het geciteerde onderzoek van de Universiteit van Leiden?

24

 

96

Zullen de beleidsvoorstellen die naar aanleiding het onderzoek naar succes- en faalfactoren van politieke participatie van vrouwen zullen worden geformuleerd, vroeg genoeg in 2001 gepubliceerd worden om bruikbaar te zijn voor de verkiezingen van Tweede Kamer en gemeenteraden in 2002?

24

 

97

Hoe groot is de uitstroom van respectievelijk vrouwen en mannen uit het politiek en openbaar bestuur?

24

 

98

Kan meer informatie gegeven worden over het project Kweekvijver 2000 en de opmerking dat het project een positief effect lijkt te hebben?

25

 

99

Is het effect van het kiesstelsel naar Duits model op de kansen die het biedt aan vrouwen en minderheden om een zetel te verwerven niet al op te maken uit bestaand politicologisch onderzoek naar dit kiesstelsel?

25

 

100

Ligt het niet meer voor de hand om eerst de effecten van diverse kiesstelsels op de kansen die deze bieden aan  vrouwen en minderheden in kaart te brengen voordat de Tweede Kamer een keuze maakt, zodat de deze kansen betrokken kunnen worden bij de te maken keuze? Is de regering bereid een EER te laten maken over het (concept) wetsvoorstel? Hoe verhoudt zich de gekozen volgorde tot de passage op blz. 4 dat een essentiële voorwaarde voor de effectieve toepassing van een EER is het inzetten ervan in het eerste begin van het beleidsproces?

25

 

101

Wanneer komt de regering met voorstellen om het zwangerschaps- en bevallingsverlof voor politieke ambtsdragers te regelen? Wordt ook meteen het ouderschapsverlof voor politieke ambtsdragers (zowel mannelijke als vrouwelijke) bij deze regeling betrokken? ? Denkt de regering bij dit verlof aan vervanging, stemoverdracht of aan andere opties? Worden er ook mogelijkheden geschapen om de verlofgangers te laten vervangen?

26

 

102

Welke streefcijfers hanteert de regering ten aanzien van het streven meer vrouwen in de top van (non-) profitorganisaties te krijgen? Kunnen de diverse in dit verband genoemde initiatieven in meetbare doelen geformuleerd worden?

26

 

103

Werken TopLink en Opportunity in Bedrijf vraaggericht of zijn zij zelf actief in het benaderen en adviseren van bedrijven, organisaties en instellingen?

27

 

104

Op welke termijn zal Opportunity in Bedrijf zich ontwikkeld moeten hebben als een zelfstandig commercieel bedrijf? Is er een streefdatum afgesproken?

27

 

105

Op welke vormen van ondersteuning van individuele bedrijven en organisaties wordt gedoeld? Hoe zal worden voorkomen dat oneigenlijke concurrentie plaatsvindt ten opzichte van reeds bestaande commerciële ondernemingen die individuele bedrijven kunnen en willen ondersteunen in deze?

27

 

106

Hoe wordt bereikt dat het eenmaal ontwikkelde coachingsmodel ook daadwerkelijk gebruikt zal gaan worden in bedrijven?

28

 

107

Kunnen gerichte strategische advisering en maatwerk op bedrijfsniveau niet reeds in Nederland in de praktijk gebracht worden, gezien de ervaringen in verschillende landen?

29

 

108

Zijn er mogelijkheden tot telewerken op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?

29

 

109

Hoe groot is het percentage ambtenaren op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een kleine deeltijdbaan van minder dan 28 uur? Hoe groot is het percentage ambtenaren met een deeltijdbaan van minder dan 28 uur bij de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?

29

 

110

Heeft de regering inzicht in de effecten van de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet op de positie van vrouwen? Zo niet, is de regering bereid een monitoringsysteem hiervoor in te richten?

30

 

111

In hoeverre is de afhankelijke verblijfsvergunning voor vrouwen bepalend voor het emancipatiebeleid? Bestaat er inzicht in de gevolgen van de afhankelijke verblijfsvergunning voor het emancipatoire proces van vrouwen? Zo nee, is de regering bereid hiernaar onderzoek te doen?

30

 

112

Op welke wijze wordt de bescherming van vrouwelijke vluchtelingen in Nederland vorm gegeven wanneer zij het slachtoffer zijn van huiselijk geweld?

30

 

113

Hoe worden de knelpunten die vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning ervaren bij het verbreken van de huwelijksband wegens mishandeling beoordeeld? Hoe beoordeelt de regering het feit dat mishandeling niet als zelfstandig criterium geldt voor de beoordeling over voortgezet verblijf en dat de vrouw in kwestie gedurende de aanvraagperiode (die gemiddeld twee jaar duurt) niet in aanmerking komt voor zelfstandige huisvesting? Komt er een zelfstandig verblijfsrecht voor migranten- en vluchtelingenvrouwen die hiervan het slachtoffer zijn, ook als zij minder dan drie jaar een relatie hebben of getrouwd zijn?

30

 

114

Op welke wijze wordt de expertise van beoordelingsambtenaren van de IND over vrouwspecifieke schendingen van mensenrechten vergroot en zijn hier budgetten voor?

30

 

115

Welke conclusies van de Commissie gelijke behandeling worden vertaald in regeringsbeleid?

31

 

116

Hoe wordt bereikt dat het Informatiepunt gelijke behandeling in tegenstelling tot de Algemene wet gelijke behandeling en de Commissie gelijke behandeling wel voldoende bekendheid krijgt?

31

 

117

Wat onderscheidt de nu voorgestelde inventarisatie om te komen tot een interdepartementaal plan van aanpak ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes van een eerder gemaakte dergelijke inventarisatie in opdracht van het ministerie?

31

 

118

Maakt het bestrijden en voorkomen van besnijdenis van vrouwen ook deel uit van het beleid inzake bestrijding van geweld tegen vrouwen?

31

 

119

Welke initiatieven zullen worden genomen om genitale verminking te voorkomen? Gaat het in dit geval om meisjes én jongens? Met welke migrantenorganisaties en deskundigen zal overleg gepleegd worden? Worden ook vrouwenorganisaties bij het overleg betrokken? Op welke wijze zal de afstemming in beleid ter bestrijding van genitale verminking tussen de diverse betrokken ministeries verbeterd worden?

31

 

120

Zijn er verschillen tussen de non-discriminatiegronden in de Algemene wet gelijke behandeling, waar het gaat om de bekendheid van de wet en de Commissie gelijke behandeling? Hoe scoort hierin de bekendheid op het terrein van sekse-onderscheid?

32

 

121

Waarom is voor de tweede nationale rapportage slechts gekozen voor een aantal deelterreinen, met de (beperkte) invalshoek van gendersensitiviteit van beleid, en niet (zoals bij de Commissie-Groenman en in lijn met de wettelijke verplichting ter zake) voor een brede en inhoudelijke rapportage op alle voor het Vrouwenverdrag relevante beleidsterreinen?

32

 

122

Hoe verhoudt het Informatiepunt Vrouwenverdrag zich tot het nu aangekondigde informatiepunt gelijke behandeling? En hoe verhoudt dit laatstgenoemde informatiepunt zich tot het (algemene) informatiepunt gelijke behandeling dat de Commissie gelijke behandeling bezig is uit te werken? Hoe moeten in dit licht de in de begroting gereserveerde gelden voor een informatiepunt Vrouwenverdrag worden gezien?

33

 

123

Zijn ook andere ministeries betrokken geweest bij het besluit de Commissie gelijke behandeling een bedrijfsplan te doen opstellen voor een informatiepunt gelijke behandeling?

33

 

124

Op welk moment en door welke bewindspersonen zal een besluit over oprichting en financiering van het informatiepunt worden genomen?

33

 

125

Hoe wordt het gegeven beoordeeld dat de Algemene wet gelijke behandeling en de nog in voorbereiding zijnde wetgeving gelijke behandeling alleen betrekking hebben op de verhoudingen tussen burgers onderling, terwijl het VN-Vrouwenverdrag vrijwel geen horizontale werking heeft en zich grotendeels richt op de inspannings- en resultaatsverplichtingen van de overheid? Welke consequenties heeft dit verschil voor de inhoud van de te geven informatie, alsmede voor de vraag wie de informatie geeft (al dan niet een overheidsinstantie of overheidsstichting), voor de wijze waarop wordt gewerkt en de doelgroepen/deelgroepen tot wie de informatie zich richt?

33

 

126

Op welke wijze zal worden voorkomen dat een nieuw op te richten en door de overheid gefinancierd informatiepunt hetzelfde werk zal doen als het Clara Wichman Instituut, Equality, het COC, Het Landelijke Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie, emancipatie.nl. het Bureau Leeftijddiscriminatie bijeengebrachte kennis, expertise, contacten en netwerken inzake het Vrouwenverdrag?

33

 

127

In overleg en samenwerking met de betrokken NGO’s wordt voor het Informatiepunt een communicatieplan opgesteld. Betekent dit dat de expertisecentra niet worden betrokken bij overleg en samenwerking? Met welke NGO's zal worden overlegt en samengewerkt?

33

 

128

Het Informatiepunt gelijke behandeling zal “in elk geval” informatie verstrekken over gelijke behandeling van mannen en vrouwen in het algemeen en het VN-vrouwenverdrag in het bijzonder. Wat betekent “in elk geval” hier, waarover zal het dan nog meer informatie verstrekken?

33

 

129

Ligt er onderzoek ten grondslag aan het plan om alle vormen van discriminatie bij het Informatiepunt gelijke behandeling onder te brengen? Zo ja, kan de Kamer daarover beschikken? Zo nee, op basis waarvan wordt overwogen alle discriminatiegronden bij het Informatiepunt onder te brengen?

33

 

130

Is het opportuun om alle vormen van discriminatie bij het Informatiepunt gelijke behandeling onder te brengen, nu er tussen deze vormen onderling grote verschillen bestaan in maatschappelijke en juridische ontwikkeling?

33

 

131

Wat is de aard en strekking van de reacties van de NGO's die zich specialiseren in één specifieke discriminatiegrond als leeftijd, handicap, seksuele voorkeur en burgerlijke staat? Kan de Kamer over deze reacties beschikken? Wat gaat de regering met deze reacties doen? Op welke wijze worden deze NGO's betrokken bij verdere ontwikkeling van het Informatiepunt gelijke behandeling?

Kan een reactie worden gegeven op de voornaamste kritiekpunten van Equality (brief 28 september 2000) op het bedrijfsplan van het Informatiepunt gelijke behandeling?

33

 

132

Welke stappen gaat de regering ondernemen om seksespecifieke vervolging en geweld te erkennen als grond voor het verlenen van een vluchtelingenstatus en van asiel en wanneer?

34

 

133

Hoe groot is de stijging van het aantal abortussen onder respectievelijk autochtone en allochtone tienermeisjes?

34

 

134

Wanneer kan de Nederlandse inzet bij het vijfde communautaire actieprogramma precies worden verwacht en welke streefcijfers en doelen gaat Nederland voorstellen bij het stimuleren van het combineren van arbeid en zorg en bij de gendermainstreaming binnen Europa?

36

 

135

Zijn er nog andere manieren waarop de regering de naleving van mensenrechten van vrouwen gaat bevorderen, anders dan door uitwisseling van informatie? Zo ja, hoe gaat zij dat doen?

36

 

136

Welke concrete stappen worden in nationaal en europees verband gezet om een einde te maken aan de ongelijkheid in beloning tussen mannen en vrouwen?

36

 

137

Welke projecten zullen worden uitgevoerd in het kader van het Europese structuurfondsen ter bevordering van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen?

36

 

138

Hoe zal in zowel Europa als Nederland vorm worden gegeven aan gendermainstreaming binnen de ICT? Worden commissies en projectgroepen op ICT-gebied beoordeeld op hun samenstelling naar gender en etniciteit en hun voorstellen op gendermainstreaming?

38

 

139

Hoe is het met de voortgang van het aanstellen van een nationaal rapporteur vrouwenhandel?

41

 

140

Hoe groot is de stijging van het aantal tienerzwangerschappen onder respectievelijk autochone en allochtone meisjes?

47