Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Directie Voorlichting,
Bibliotheek en Documentatie

Persvoorlichting

 


Nr. 99/213
23 november 1999

 

Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Telefoon 070 - 333 44 33
Telefax 070 - 333 40 30

Toespraak van staatssecretaris mr. A.E. Verstand-Bogaert, uitgesproken door directeur-generaal drs. H. Borstlap, bij het in ontvangst nemen van de Nederlandse NGO-rapportage Beijing +5 op dinsdag 23 november 1999 in Den Haag.
Hartelijk dank voor deze rapportage van de Nederlandse NGO’s over de uitvoering van het Platform for Action.

Volgend jaar juni zullen tijdens een speciale zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de afspraken van de Vierde VN Wereldvrouwenconferentie worden geëvalueerd. Nu lijkt volgend jaar juni nog ver weg, maar een half jaar is zo voorbij. En in januari 2000 hebben we al de regionale voorbereidingsbijeenkomst van Europa. Dus u komt met deze rapportage op het juiste moment. En ik spreek graag mijn waardering uit voor al het werk dat verricht is.

Dit is de eerste keer dat wij elkaar spreken over de voorbereiding van die speciale zitting van de Verenigde Naties. Daarom wil ik mij niet beperken tot een korte reactie op uw rapportage, maar iets uitvoeriger stil staan bij wat u en mij bezighoudt.

Ik heb mijn verhaal langs drie lijnen opgebouwd. Eerst een terugblik. Daarna een korte reactie op uw rapportage en ik zal afsluiten met een schets van enkele interessante internationale ontwikkelingen.

De vierde VN-Vrouwenconferentie in Beijing in 1995 was een bijzondere gebeurtenis. Geen enkele VN-conferentie tot dan toe telde zoveel deelnemende landen, zoveel NGO’s en zoveel journalisten. De verbetering van de positie van vrouwen wereldwijd stond voor een paar weken volop in de schijnwerpers.

Een gelegenheid die vrouwen vanuit heel de wereld aangrepen om hun zorgen te uiten, ideeën uit te wisselen en een pleidooi te houden voor solidariteit.

Iedereen die de conferentie heeft meegemaakt, kan vertellen over de inspiratie en energie die welhaast voelbaar was in het Forum waar de NGO’s samen waren gekomen. En men spreekt met bewondering over de moed van vrouwen die in het openbaar getuigenis aflegden tijdens het tribunaal over geweld tegen vrouwen in de gemeente Huairou zo’n 50 kilometer buiten Beijing.

Dat het allemaal niet van een leien dakje ging, blijkt ook uit de verhalen over de intensiteit van de onderhandelingen en nachtenlang doorwerken tijdens de conferentie. Het zijn voor velen dierbare herinneringen.

Ik droeg in 1995 een andere verantwoordelijkheid en was er dus helaas niet bij. Maar ik kan u melden: de borden die verwijzen naar de Vierde VN Vrouwenconferentie sieren nog steeds het straatbeeld van Beijing.

Maar daar gaat het natuurlijk niet om. En evenmin wil ik vandaag met u herinneringen ophalen. Het gaat om het onderhandelingsresultaat van de conferentie en wat daar verder mee gebeurd is. Dat is de zin van de evaluatie.

Ik denk dat het goed is dat wij ons realiseren dat het Platform for Action allesbehalve een vanzelfsprekend document is. De regeringsdelegatie en de NGO’s die in 1995 naar Beijing afreisden hadden een VN-document bij zich dat wemelde van teksten die tussen haken stonden. Dat betekende dat over evenzoveel passages in de vooronderhandelingen geen overeenstemming was bereikt. Sterker nog. Er bestond de vrees dat het erfgoed van vorige conferenties - zoals de verworvenheden van de Wereldmensenrechtenconferentie en de Wereldbevolkingsconferentie - teniet zouden kunnen worden gedaan.

Het vorige kabinet moest tijdens de voorbereiding van de conferentie aan de Tweede Kamer melden dat over de gehele breedte van het emancipatiebeleid de beginselen van vrijheid en gelijkheid voor vrouwen ter discussie zijn gesteld. Men sprak van een botsing van twee wereldbeelden. In het ene model - waar wij ons in herkennen - staat zelfbeschikking van vrouwen en verwezenlijking van gelijke rechten en een betere verdeling voorop. In het andere model - met name gevoed vanuit religieuze fundamentalistische bewegingen -wordt uitgegaan van een maatschappelijke ordening naar ‘natuurlijk bestel’.

Tijdens de conferentie bleek dat veel delegaties uit ontwikkelingslanden, vooral uit de Afrikaanse en Caraïbische groep samen met westerse delegaties zich in wilden zetten voor het behoud en het uitbouwen van mensenrechten van vrouwen op tal van terreinen. En met succes. Zeker ook omdat voor het eerst seksuele rechten van vrouwen als mensenrechten op wereldniveau werden erkend.

Zo bezien is het Platform for Action een kostbaar document van de internationale gemeenschap waar we nog lang mee voort kunnen. Vrouwengroepen, mensenrechtenorganisaties en politieke partijen kunnen zich erop beroepen en regeringen hebben zich - op zijn minst moreel - aan de uitvoering gebonden.

Wij staan nu aan het begin van de evaluatie. En wereldwijd wordt de vraag gesteld hoever we gekomen zijn, welke belemmeringen nog overwonnen moeten worden en welke acties daarvoor nodig zijn.

Ik hoop dat we met dezelfde energie en kracht die Beijing kenmerkte tot versnelling van de uitvoering kunnen komen. En dat we in de toekomst de positieve lijn vast blijven houden. De rol van de internationale vrouwenbeweging kunnen we daarbij niet missen.

Dat brengt mij op uw rapportage.

Ik zal uw rapportage en de aanbevelingen grondig bestuderen. Als coördinerend staatssecretaris zal ik uiteraard ook mijn collega-ministers en staatssecretarissen van uw bevindingen op de hoogte stellen. En ik nodig u uit hetzelfde te doen.

In alle bescheidenheid denk ik dat ik wel mag opmerken dat we ons niet hoeven te schamen voor de inzet van het kabinet. Al zal ik de eerste zijn die erkent dat er nog het nodige aan de positie van vrouwen verbeterd kan worden voordat we van een zeker evenwicht kunnen spreken.

Zoals wel eens vaker voorkomt, ben ik niet helemaal onkundig van de inhoud van uw rapportage. En natuurlijk ben ik blij dat een aantal ‘good practices’ die u noemt met name over het kabinetsbeleid gaan, ook al ontgaat mij de kritische toon zo hier en daar niet.

Toch vind ik dat u uw licht teveel onder de korenmaat steekt.

Want de kracht van de NGO’s ligt nu juist in wat zij zelf aan de basis doen. En die ‘good practices’ vind ik nauwelijks in de rapportage terug. Terwijl ze er wel degelijk zijn.

Ik denk bijvoorbeeld aan de krant die E-Quality uitgaf om de nieuwe voornemens van het kabinet over arbeid en zorg onder een breed publiek te verspreiden. Aan de Vrouwenalliantie die het thema zorg en economie tot speerpunt van haar beleid maakt. Aan de activiteiten die agrarische vrouwen in de Land en Tuinbouworganisatie van de grond tillen. Aan de actie Presto: de kaartenactie voor gelijke beloning. Aan het IIAV met de Know How-conferentie om de informatievoorziening voor vrouwen wereldwijd te stimuleren en beter te organiseren. Aan het CDA-Vrouwenberaad dat door middel van een conferentie het thema huiselijk geweld met kracht aan de orde stelt.

Er zijn ongetwijfeld nog veel meer voorbeelden te noemen. Ik zou willen zeggen: zorg dat begin volgend jaar in Genève en tijdens de speciale zitting in New York, uw eigen werk in de onderlinge uitwisseling tussen NGO’s en regeringen ook aan bod komt.

Ik heb u beloofd in deze toespraak aandacht te besteden aan enkele interessante internationale ontwikkelingen. Uiteraard in het licht van de evaluatie van de uitkomsten van Beijing.

Zoals u weet geeft het Platform for Action aan regeringen twee concrete opdrachten mee:

Gendermainstreaming, oftewel het opnemen van emancipatiedoelstellingen in het reguliere beleid. Èn uitvoering, want we moeten vooral niet in de fase van de analyse blijven hangen.

En juist vanuit deze invalshoeken is er binnen de Europese Unie het nodige in beweging. Ik noem een paar voorbeelden.

In de Sociale Raad staat de uitvoering van Beijing en het bevorderen van de arbeidsparticipatie van vrouwen als vanzelfsprekend op de agenda.

Dat geldt als het om regulier beleid gaat: de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de Europese werkgelegenheidsstrategie bijvoorbeeld.

Het geldt ook als het om specifiek beleid gaat. Zo zal de Europese Commissie vermoedelijk begin 2000 een voorstel voor een nieuw, vijfde actieprogramma ‘Gelijke kansen voor mannen en vrouwen’ op tafel leggen.

In de Sociale Raad heeft Nederland voorgesteld in zo’n actieprogramma dan met name aandacht te besteden aan thema’s zoals arbeid en zorg, ondernemerschap van vrouwen, gelijke beloning van mannen en vrouwen en een gelijkwaardige inschakeling van mannen en vrouwen bij zorgtaken.

Zulke voorstellen vallen in vruchtbare aarde.

En hoewel het ten tijde van Beijing waarschijnlijk moeilijk voorstelbaar was, spreken we nu ook over het toepassen van Emancipatie Effectrapportages op commissievoorstellen en over de coördinatie van gendermainstreaming in het toekomstig beleid van de Europese Commissie. Het zijn vrij ingewikkelde vraagstukken, maar ze worden niet omzeild.

De integratie van emancipatieaspecten in het reguliere beleid van de EU is nog relatief nieuw en het is buitengewoon hoopvol dat we ook in andere raden dezelfde beweging zien. Zo zien we de bestrijding van vrouwenhandel op de agenda van de Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken en bestrijding van geweld bij de Jeugdraad.

En dat niet alleen. Men is zich ervan bewust dat het noodzakelijk is om verbindingen te leggen tussen de verschillende raden.

Ik ben ervan overtuigd dat het Platform for Action en het Verdrag van Amsterdam als belangrijke aanjagers fungeren. Nederland ondersteunt die ontwikkeling van harte. En ik kan me voorstellen dat het voor u de moeite waard is om de agenda van de nieuwe commissaris, mevrouw Anna Diamantopoulou, op de voet te volgen.

Ik besluit met een kleine vooruitblik naar de Dag van de Rechten van de Mens, 10 december van dit jaar.

Samen met staatssecretaris De Vries van Verkeer en Waterstaat organiseer ik aan de vooravond van de Dag van de Rechten van de Mens een conferentie over duurzame ontwikkeling en water in internationaal emancipatieperspectief.

Dat doen we om aandacht te vragen voor het gebrek aan zeggenschap dat vrouwen hebben in zo’n belangrijke basisbehoefte als watervoorziening. Met name in ontwikkelingslanden is dat een groeiend probleem. Maar ook omdat een duurzaam waterbeheer niet van de grond komt als de positie, de ervaring en de kennis van vrouwen op het gebied van water - zeker in ontwikkelingslanden - niet worden benut.

De bevindingen zullen we inbrengen in de voorbereidingen van de speciale zitting van de Algemene Vergadering in New York, bij het Tweede Wereld Water Forum en bij de Ministeriële Conferentie over waterbeheer die volgend jaar onder leiding van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem Alexander wordt gehouden.

De Dag van de Rechten van de Mens vraagt om nog een reden onze speciale aandacht.

In de laatste maand van de 20e eeuw wordt het twintigjarig bestaan van het VN Vrouwenverdrag gevierd met de openstelling van het Facultatief Protocol. Als alles gaat zoals we verwachten, zal Nederland op 10 december tot de eerste landen behoren die het Facultatief Protocol ondertekenen.

Het Protocol vind ik echt een mijlpaal. Vier jaar scherp onderhandelen heeft er eindelijk toe geleid dat vrouwelijke slachtoffers van mensenrechtenschendingen de kans krijgen internationaal gehoord te worden.

Het zijn de landen van de internationale gemeenschap die consensus over het Protocol hebben bereikt, maar het is te danken aan de niet aflatende inzet van de wereldwijde vrouwenbeweging dat het gelukt is.

Emancipatie is een kwestie van kleine stappen en volhouden. En soms is er ineens een doorbraak. U en ik dragen daarin ieder een eigen verantwoordelijkheid. In het besef dat wij elkaars inzet kunnen versterken, wil ik graag uw gast zijn bij de manifestatie waarmee u uw voorbereidingen in mei volgend jaar afsluit.