Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Directie Voorlichting,
Bibliotheek en Documentatie

Persvoorlichting

 


Nr. 99/150
15  september 1999
Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Telefoon 070 - 333 44 33
Telefax 070 - 333 40 30

Staatssecretaris Verstand: emancipatie vast verankerd in regeringsbeleid.
 

Nederland heeft gender mainstreaming tot onderwerp gemaakt van het emancipatiebeleid. Daarnaast heeft de traditionele emacipatiepolitiek nog elke dag onze volle aandacht. Dat betoogde staatssecretaris mr. A.E. Verstand-Bogaert van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 16 september in Athene. Mevrouw Verstand sprak daar op de ‘Conference on Gender Mainstreaming’ van de Raad van Europa.

De staatssecretaris betoogde dat Nederland toe is aan de vijfde fase van emancipatiebeleid. In die fase is het vooral van belang afspraken te maken die zijn gebaseerd op een andere positie van vrouwen en mannen dan vroeger. Het gaat daarbij onder meer om het bereiken van een evenwichtige balans tussen zorg en arbeid, sociale participatie en vrije tijd voor mannen en vrouwen.

 

Toespraak van staatssecretaris mr A.E. Verstand-Bogaert van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de ‘Conference on Gender Mainstreaming: a step into the 21st century’ van de Raad van Europa te Athene op 16 september 1999.

Het doet mij veel plezier uw jarige Raad hier vandaag te mogen toespreken.

50 jaar Raad van Europa! 50 jaar een belangrijk platform voor de uitwisseling van kennis en beleid. 50 jaar een bron van informatie en inspiratie over onderwerpen die de samenleving in zowel Oost- als West-Europa aangaan.

Zo’n onderwerp bij uitstek is gelijkheid van mannen en vrouwen. Een onderwerp dat mij als staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met de coördinatie van het Emancipatiebeleid, natuurlijk bijzonder aanspreekt.

Met enige trots mag ik stellen dat het emancipatiebeleid in Nederland een behoorlijke voet aan de grond heeft gekregen. Emancipatiebeleid maakt dan ook al zo’n twintig jaar een vastomlijnd deel uit van ons regeringsbeleid. Dat betekent niet dat emancipatiebeleid in Nederland een gelopen race is. Er zijn inderdaad goede resultaten te melden. Maar er liggen ook obstakels die onze blijvende aandacht vragen. Over die resultaten, maar ook over die obstakels wil ik u hier vandaag het een en ander vertellen. Ik hoop dat ze een bijdrage kunnen leveren aan uw discussies in de komende dagen. Voor een deel van de informatie verwijs ik u ook naar de vertaalde publicatie die hier vandaag aanwezig is.

De interactie tussen gender mainstreaming en ‘traditionele’ emancipatiepolitiek en de instrumenten die nodig zijn voor implementatie. Dat is het onderwerp van mijn bijdrage aan uw werkconferentie.

 

Inderdaad zijn wij in Nederland inmiddels zo ver dat we gender mainstreaming tot een onderwerp van ons emancipatiebeleid hebben gemaakt. Maar laat ik daar meteen aan toevoegen dat dat niet betekent dat we de traditionele emancipatiepolitiek met succes achter ons hebben gelaten. Integendeel. De traditionele emancipatiepolitiek en alles wat daar bij hoort, vraagt nog elke dag voor de volle honderd procent onze aandacht. Naast de implementatie van gender mainstreaming. We zijn bezig op een tweesporenbeleid. Om u dat duidelijk te maken zal ik u eerst een uiteenzetting geven van de stappen die wij hebben gezet in de traditionele emancipatiepolitiek. Vervolgens zal ik u een beeld schetsen van de manier waarop we daarbij intussen gender mainstreaming betrekken. En ik zal u een aantal voorbeelden geven van de manier waarop we bezig zijn om gender mainstreaming in de beleidsvorming te betrekken.

Het is nog maar ruim veertig jaar geleden, in 1956, dat in Nederland een wet werd aangenomen waardoor gehuwde vrouwen niet langer "handelingsonbekwaam" waren. Dat wil zeggen dat ze vanaf dat moment zakelijke overeenkomsten konden aangaan zonder dat hun man daarvoor toestemming had gegeven. Het markeerde in feite de eerste fase op de weg naar gelijkheid voor mannen en vrouwen. Een beweging die in de jaren zeventig pas goed op gang is gekomen.

In mijn visie wordt die weg gemarkeerd door meerdere fasen. Ik zie er voorlopig vijf. De eerste is die waarbij de vrouwenbeweging zelf centraal staat. Deze fase duurt tot 1974, wanneer de eerste Emancipatiecommissie in Nederland wordt geïnstalleerd.

De tweede fase in de ontwikkeling van het emancipatiebeleid is de fase waarbij grote nadruk komt te liggen op formele gelijkstelling die wordt neergelegd in wet- en regelgeving. De wet die ik u zojuist noemde is er daar één van. Belangrijker is nog de Wet gelijke behandeling, die onderscheid naar sekse, geloof, ras en dergelijke verbiedt.

Tegelijkertijd komt ook de materiële gelijkstelling op gang, waarbij het vooral gaat om het opheffen van de achterstand die vrouwen hebben op mannen. Bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat vrouwen ook écht dezelfde carrièremogelijkheden krijgen als mannen en niet aanlopen tegen het ‘’glazen plafond’’.

Als fase 3 zie ik de cultuurverandering. In deze fase verschuift de aandacht van het opheffen van de achterstand van vrouwen naar een herwaardering van zaken die tot dan toe gezien worden als traditioneel vrouwelijk. Het accent ligt dan op het doorbreken van de beeldvorming rond vrouwen en mannen. In die fase gaan ook mannen inzien dat emancipatie iets met hen te maken heeft.

Fase 4 legt, na de Vierde Vrouwenconferentie in Beijing in 1995, vooral de nadruk op uitvoering van het emancipatiebeleid en verbreding van het maatschappelijk draagvlak. Bij het bedrijfsleven, in de media, bij maatschappelijke organisaties. In die fase wordt naast de arbeid ook de zorg een belangrijk aandachtspunt . Zorg voor ouders, zorg voor kinderen, zorg voor elkaar. Zorgtaken die mannen en vrouwen samen delen.

Intussen zijn we in Nederland toe aan fase 5. Het is de fase waarin we nieuwe afspraken gaan maken over de ordening van de samenleving en over het opheffen van de scheidslijn tussen het traditionele vrouwelijke en mannelijke domein. Ik doel dan op nieuwe afspraken over zaken als dagindeling, een betere balans tussen werk en privé-leven en een integratie van vrouwenrecht in alle andere vormen van recht. Daarmee zal de rolverdeling in de samenleving definitief veranderen en zal ook de samenleving als geheel veranderen.

Deze fasenindeling is vooral een gevolg van de ontwikkelingen die zich in de samenleving afspelen. Wat we nu doen is in feite wat de vrouwenbeweging al honderd jaar geleden wilde. Deze fasenindeling is nooit een exclusieve overheidsaangelegenheid geweest, maar intussen is het bedrijfsleven zich bewust geworden van het gezamenlijk belang van gelijkwaardige posities. Daarmee worden ook zaken mogelijk als aandacht voor de dagindeling, deeltijdbanen en de discussie over mogelijkheden tot doorstroming van vrouwen naar de top van bedrijven.

Laat ik er wel meteen aan toevoegen dat dat niet betekent dat iedereen er ook naar handelt. Nog steeds is bijvoorbeeld de vakbeweging bezig in de praktijk daadwerkelijke gelijke beloning voor mannen en vrouwen in het bedrijfsleven te bewerkstelligen. En ook de Commissie Gelijke Behandeling krijgt nog veel klachten te behandelen.

Ik vertelde u dat we in Nederland langzamerhand aan fase 5 toe zijn. Een fase 5 waarin gender mainstreaming een belangrijke plaats inneemt, omdat vooral hier plaats is om nieuwe afspraken te maken die zijn gebaseerd op een andere positie van vrouwen en mannen dan vroeger. We hebben daarvoor intussen al een paar stappen gedaan. Belangrijke stappen, maar ook voorzichtige stappen. Te hard lopen op dit smalle traject is immers risicovol. Het risico bestaat bijvoorbeeld dat we door te hard te lopen vergeten stil te staan bij de verdere implementatie van de eerste vier fasen.

Eigenlijk moet u de vijf fasen zien als een dak met dakpannen die over elkaar vallen. Zo lang dat het geval is, zit je lekker droog. Laat je bij de dakconstructie echter één dakpan weg of sluiten ze niet voldoende op elkaar aan, dan krijg je lekkage, met alle vervelende gevolgen van dien.

De hiervoor genoemde vier fasen blijven basis voor het emancipatiebeleid. De vijfde fase krijgt vooral een plaats in het Meerjarenprogramma Emancipatiebeleid dat ik momenteel aan het voorbereiden ben. Behalve een aparte emancipatieparagraaf bevat ons Regeerakkoord ook op andere punten passages over het bereiken van een evenwichtige balans tussen zorg, arbeid, sociale participatie en vrije tijd voor mannen en vrouwen.

 

Zo heb ik bijvoorbeeld begin dit jaar de stimuleringsmaatregel Dagindeling

openbaar gemaakt. Met het geld dat daarbij hoort is het mogelijk dat overheden en bedrijfsleven initiatieven ontwikkelen die bijdragen aan een betere combinatie van werken en het vervullen van zorgtaken. U kunt dan denken aan het bevorderen van werktijden op maat, verruiming van de openingstijden van sociale en culturele voorzieningen en het bevorderen van arbeidspools en ondernemerschap in de persoonlijke dienstverlening. Op dit moment wordt voor zo’n 90 experimenten, ingediend door gemeenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties, bekeken of ze in aanmerking zullen komen voor een financiële bijdrage.

Een ander belangrijk punt dat we hebben bereikt is de invoering van het Actieplan emancipatietaakstellingen departementen. Elk van de twaalf departementen heeft drie concrete taakstellingen vastgesteld en zal die in de vierjarige zittingsperiode van de regering ook daadwerkelijk uitvoeren. Ik kan u verzekeren dat het de nodige moeite heeft gekost om voor elk departement dergelijke taakstellingen te formuleren. Nog moeilijker zal het worden ze ook te realiseren, maar ik heb er goede hoop op dat dat zal lukken. Getuige ook de benoeming van de taakstellingen. Ik geef u drie voorbeelden.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ondermeer het onderwerp "Gender mainstreaming binnen de OVSE" op het programma gezet. In dat kader wordt onder meer bekeken of het mogelijk is een gender-deskundige te detacheren bij een Kosovo -implementatiemissie.

Het ministerie van Justitie heeft als een van zijn drie taakstellingen het instellen van een nationaal rapporteur vrouwenhandel op zich genomen. Het is de bedoeling dat deze rapporteur in het laatste kwartaal van dit jaar ook daadwerkelijk wordt benoemd.

Mijn derde voorbeeld betreft de ruimtelijke ordening. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal nadrukkelijk rekening houden met nieuwe samenlevingsvormen op het beleidsterrein van de ruimtelijke inrichting van Nederland.

We houden de voortgang van deze emancipatietaakstellingen via monitoring voortdurend goed in de gaten. Bovendien wordt daarover jaarlijks aan het parlement gerapporteerd. Politiek draagvlak voor gender mainstreaming is van het allergrootste belang. Dat is gelukkig in Nederland het geval. In het parlement is ook een motie aangenomen waarbij de verantwoordelijkheid voor het realiseren van gender mainstreaming wordt neergelegd bij de diverse vakministers en niet langer uitsluitend een zaak is van de coördinerende bewindspersoon, in dit geval van mij. Dat zou ook geen goede zaak zijn, want ik heb geen bevoegdheden als het gaat over departementale begrotingen of het personeel.

 

Tenslotte wil ik op deze plaats nog even aandacht besteden aan een instrument dat wij in Nederland gebruiken bij het implementeren van gender mainstreaming in het overheidsbeleid. Wij hebben daartoe de emancipatie-effectrapportage (EER) ontwikkeld. De EER is een beleidsinstrument dat helpt om de integratie van emancipatieaspecten in reguliere beleidsvoornemens te realiseren. We hebben dit instrument intussen zo’n acht maal toegepast, waarna we het hebben geëvalueerd. We hebben daar veel van geleerd. Ik noem u enkele van die leermomenten:

dit instrument is niet te pas en te onpas in te zetten omdat het veel tijd vergt;

het is ook een instrument dat moet worden gehanteerd door deskundigen, en dan nog liefst externe en vooral inhoudelijke deskundigen;

het moet bovendien in een vroegtijdig stadium worden gehanteerd, omdat er anders teveel op een te laat tijdstip overhoop moet worden gehaald.

Met deze kanttekeningen is het toch een zeer bruikbaar instrument gebleken. We zijn dan ook momenteel bezig om samen met managers van de verschillende departementen een handleiding samen te stellen voor de manier waarop dit instrument praktisch kan worden toegepast.

Aan het begin van mijn toespraak zei ik u al dat het emancipatiebeleid in Nederland behoorlijk vaste voet aan de grond heeft. We hanteren daarvoor een tweesporenbeleid: de traditionele emancipatiepolitiek èn gender mainstreaming. Het één kan niet zonder het ander.

En alhoewel ik redelijk tevreden ben over de resultaten die we intussen met dit tweesporenbeleid hebben weten te bereiken, ondervinden we toch ook nog steeds de nodige obstakels. Ik heb er u een paar van geschetst. Het geheel overziende kunnen we stellen – en dat geldt niet alleen voor Nederland, maar voor àlle landen die hier vertegenwoordigd zijn – dat we een stukje hebben afgelegd van de weg naar daadwerkelijke realisering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Daardoor komen we toe aan het moment om nieuwe afspraken te maken.

Om dat te onderstrepen, wil ik mijn betoog graag afsluiten met een citaat uit 1974 van Joke Smit, een belangrijke, maar helaas overleden vertegenwoordigster van de Nederlandse vrouwenbeweging. Zij zei: ‘Het enige perspectief dat ik zie is de werktijdverkorting. Als iedereen bijvoorbeeld een 30-urige werkweek heeft, zal het voor echtparen gemakkelijker zijn kinderen te combineren met een volwaardige werkkring. Dan wordt het voor vrouwen ook mogelijk een carrière op te bouwen zonder onderbreking’.

Ik wens u de komende dagen een vruchtbare discussie toe.