Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Directie Voorlichting,
Bibliotheek en Documentatie

Persvoorlichting

 

 
Nr. 98/183
11 december 1998
  Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Telefoon 070 - 333 44 33
Telefax 070 - 333 40 30

  Toespraak door staatssecretaris mr. A.E. Verstand-Bogaert van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de uitreiking van de Joke Smit-prijs op 11 december 1998 in Den Haag.  
  Een eensgezinde jury heeft het feministisch maandblad Opzij voorgedragen voor de Joke Smit-prijs 1998. Het is mij een genoegen straks deze prijs uit te reiken aan de hoofdredacteur van Opzij, mevrouw Cisca Dresselhuys.

Maar ik wil om te beginnen de jury, onder voorzitterschap van mevrouw Brandt-Corstius, danken voor het gedegen werk dat zij heeft verricht. U hebt zesentwintig gegadigden onder de loep genomen. Kandidaten van indrukwekkende kwaliteit, zoals u vaststelt. Er is dus in Nederland een rijk aanbod van mensen en organisaties die zich met volle inzet wijden aan de verbetering van de positie van vrouwen, vaak alleen opgemerkt door Opzij.

Gelukkig, want die verbetering is nog steeds nodig, ook in deze tijd. Natuurlijk, er is best het nodige bereikt. Er is winst geboekt bij de formele en materiële gelijkstelling van vrouwen. Maar we zijn nog niet aan de eindstreep, zoals Opzij iedere maand opnieuw bevestigt.

In tegendeel. We staan nu aan het begin van een overgangsfase. De fase, waarin het oude kostwinnerscontract afbrokkelt. Beter dan waar ook is in Opzij beschreven dat de traditionele huwelijksgarantie met de daarbij behorende inkomensbescherming voor vrouwen voorgoed tot het verleden behoort.

Alimentatie en nabestaandenpensioen bieden nu eenmaal niet meer de garanties die ze vroeger nog boden. Dat heeft alles te maken met de andere opvatting, ook bij de overheid, over de economische positie van vrouwen. We kennen de 1990-maatregel in de sociale zekerheid die ervan uitgaat dat vrouwen die vanaf 1972 zijn geboren in beginsel voor hun eigen inkomen moeten kunnen zorgen.

Zeker, wat hun opleidingsniveau betreft doen vrouwen al een aantal jaren niet meer onder voor mannen. Vrouwen manifesteren zich ook steeds nadrukkelijker op de arbeidsmarkt. Bijna de helft van de vrouwen werkt. Van de moeders met kleine kinderen werkt nu zelfs meer dan de helft. Wie had dat twintig jaar geleden durven voorspellen?

Duidelijke vooruitgang in dat opzicht bij de vrouwen. Maar wat betekent die opmars van vrouwen op de arbeidsmarkt voor de mannen?

Nog niet zo veel. Vrouwen werken in deeltijd en combineren werk met het overgrote deel van de zorgtaken. Mannen bezetten nog steeds bijna alle voltijdbanen. In het bedrijfsleven maakt slechts één op de twintig vaders gebruik van zorgverlof. De opmars van werkende vrouwen leidt niet tot een parallelle parade van zorgende mannen. Van een evenwichtige verdeling van werk en zorg tussen mannen en vrouwen is geen sprake. En zonder dat evenwicht blijft het voor vrouwen moeilijk zich werkelijke economische zelfstandigheid te verwerven.

Vrouwen zijn pas economisch zelfstandig als ze voldoende inkomen, voldoende inkomensperspectieven en voldoende uitzicht op een pensioen hebben. Bij een deeltijdbaan ligt geen van die drie vanzelfsprekend in het verschiet. Pessimisten zullen concluderen dat economische zelfstandigheid van vrouwen dus niet haalbaar is, of alleen haalbaar is voor de minderheid van fulltime werkende vrouwen.

Optimisten - en tot die categorie kunt u mij rekenen - kijken er anders tegenaan. Optimisten zien dat er achter die op zichzelf niet vrolijk stemmende cijfers een ontwikkeling schuilt die in internationaal perspectief bezien best spectaculair genoemd kan worden.

De ontwikkeling dat onder de jonge en hoogopgeleide vaders één op de acht in deeltijd werkt, meestal om arbeid te kunnen combineren met zorg voor de kinderen. Dat is een belangwekkende ontwikkeling. Ik denk dat het hier gaat om de trendsetters. De geschiedenis leert immers dat dit soort vormen van vernieuwing altijd begint bij de werknemers met de hogere opleiding. Zij geven richting aan de ontwikkelingen, zij bepalen in sterke mate de cultuurveranderingen in een bedrijf of instelling.

Ik denk dat ondernemend Nederland zich er daarom op zal moeten voorbereiden dat ‘dual career’ van mannen geen modeverschijnsel is, maar dat er sprake is van een ontwikkeling die tot een definitieve omslag leidt in de arbeidspatronen. Het gegeven dat 17 procent van de Nederlandse topondernemers Opzij leest, stemt wat dat betreft hoopvol.

Een omslag in de richting van het combinatiemodel. Het model waarbij man en vrouw beiden in een driekwart baan werken en voor de overlappende tijd een beroep doen op kinderopvang. Meer tijd voor zorgtaken voor vrouwen en mannen. Maar ook meer tijd voor vrijwilligerswerk, of andere maatschappelijk belangrijke activiteiten, of scholing. Kortom, voor zowel mannen als vrouwen meer individuele keuze- en ontplooiingsmogelijkheden naast betaald werk.

Maar met alle keuzevrijheid die er voor iedereen blijft, zal het combinatiemodel - het nieuwe sociale contract - wel het model zijn waar we de komende tijd in gaan investeren. Omdat we van dit model het hoogste rendement verwachten.

Een immaterieel rendement in de zin van een evenwichtigere verdeling van de macht tussen mannen en vrouwen, van een vriendelijkere samenleving door een gelijke verdeling van de zorg, van een hogere kwaliteit van de levens van mannen en vrouwen en daarmee van de samenleving als geheel.

Daarnaast zijn er ook economische motieven die pleiten voor het combinatiemodel. Ik zei al dat vrouwen op het ogenblik minstens even goed opgeleid zijn als mannen. We investeren dus evenveel in vrouwen als in mannen. Dan is het niet langer logisch dat de investering in vrouwen minder rendement oplevert dan die in mannen. Dat is ook in economisch opzicht niet verstandig.

Zeker niet met de toenemende vergrijzing, die dwingt tot verbreding van het arbeidsaanbod. Een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen draagt bij aan die verbreding en leidt aan de andere kant tot een geringer beslag op sociale voorzieningen. Ook dat is een investering in de kwaliteit van de samenleving. Kortom, er zijn redenen te over om fors te blijven investeren in de verdere emancipatie van de samenleving. U hoort het goed. Ik gebruik het woord emancipatie. Dat is nog steeds geen vies, geen ouderwets woord. In tegendeel. Maar het is natuurlijk wel een woord dat in de loop van de tijd van de tweede emancipatiegolf een andere inhoud heeft gekregen.

In het begin lag het accent vooral op het activistische (Opzij verscheen toen zonder advertenties in zwart-wit), later kwam de nadruk te liggen op de formele gelijkheid tussen mannen en vrouwen en nog weer later op de materiële gelijkheid. De materiële gelijkheid is nog steeds niet gerealiseerd.

Het is toch te gek voor woorden dat bij de vijftig topmanagers van Nederland geen vrouw zit, dat nog geen kwart van de het sub-top-management vrouw is, dat vier procent van de hoogleraren vrouw is. Er blijkt in het intellectuele klimaat van onze universitaire wereld weinig veranderd sinds W.F. Hermans zijn ‘Onder professoren’ schreef. Ik weet het, ik heb het nu over de voorhoede, althans dat deel van de samenleving die dat zou moeten zijn.

Wat dat betreft mag voor mij het woord emancipatie wel weer een wat meer activistische inhoud krijgen, mag de emancipatiebeweging weer wel eens wat meer aan de poorten gaan rammelen. Dat gezegd hebbende, zie ik toch een vierde dimensie van het woord ‘emancipatie’ opdoemen, namelijk de emancipatie van mannen, van zorg. Dat is goed omdat zo een communicerend vat met verdere emancipatie van vrouwen ontstaat, tussen sociaal en economisch. Die dimensie zie ik ook terug in Opzij, nu fullcolour met advertenties en een meetlat voor mannen.

Emancipatie is dus absoluut nog niet af. En de overheid wacht nog een weerbarstig stuk werk. De discussie over emancipatie gaat inmiddels door. De winnaar van de Joke Smit-prijs 1998 zal die discussie ongetwijfeld kritisch blijven volgen. Opzij is een opinieblad dat zich in de loop der jaren een gezaghebbende positie heeft verworven. De jury spreekt van een ‘vanzelfsprekende en invloedrijke factor in de samenleving’. En zij omschrijft hoofdredacteur Cisca Dresselhuys als ‘het feministisch geweten van Nederland, dat met graagte knaagt aan de Haagse politiek’.

Aandacht in de media voor emancipatie is belangrijk, ook als die aandacht geknaag aan de Haagse politiek inhoudt. Opzij zet vaak de toon voor de maatschappelijke discussie over emancipatie. De Joke Smit-prijs 1998 komt u in alle opzichten toe. Namens de regering nodig ik u uit de prijs, het beeldje van Famke van Wijk, in ontvangst te nemen.