Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Directie Voorlichting,
Bibliotheek en Documentatie

Persvoorlichting

 

 
Nr. 98/101
16 juni 1998
  Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Telefoon 070 - 333 44 33
Telefax 070 - 333 40 30
 

Eerste Kamer akkoord met versoepeling ANW voor onverzekerbaren

 
 

Voor mensen met een ernstig zieke partner die zich niet (of alleen tegen hoge kosten) kunnen verzekeren tegen het overlijdensrisico, komt er een extra overgangsmaatregel in de Algemene nabestaandenwet (ANW). Gehuwden, geboren tussen 1 januari 1950 en 1 juli 1956, van wie de echtgenoot overlijdt ná 1 juli 1999 krijgen onder bepaalde voorwaarden toch recht op een ANW-uitkering. Zij moeten zich vóór 1 april 1999 melden bij de Sociale Verzekeringsbank.

De Eerste Kamer heeft ingestemd met deze wetswijziging, op voorstel van staatssecretaris De Grave van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De overgangsregeling voor onverzekerbaren houdt een uitbreiding in van de bestaande regeling voor diegenen, geboren tussen 1 januari 1950 en 1 juli 1956, van wie de echtgenoot vóór 1 juli 1999 overlijdt. Nabestaanden van onverzekerbaren die al ernstig ziek zijn en ná 1 juli 1999 overlijden krijgen nu dezelfde rechten. Het gaat om mensen die niet door een verzekeraar worden geaccepteerd, of die een premie zouden moeten betalen die 2,5 keer zo hoog is als gebruikelijk. Zij moeten zich zelf melden bij de Sociale Verzekeringsbank, en vanaf 1 juli 1999 een maandelijkse bijdrage van ongeveer 100 gulden betalen aan de SVB.

De uitkering die de nabestaande krijgt bedraagt maximaal 70% van het minimumloon. De uitkering is inkomensafhankelijk. Voor inkomsten uit arbeid en VUT-uitkeringen geldt een vrijlating van 50% van het bruto-minimumloon (ongeveer f 1160 bruto per maand), plus een derde van het inkomen daarboven. Inkomsten uit een WW- of WAO-uitkering worden met de nabestaandenuitkering verrekend.

Voor voormalig AWW-ers gaat een hogere vrijlating gelden voor inkomsten naast de uitkering (zowel inkomsten uit arbeid of een WW- of WAO-uitkering). Voor hen wordt de vrijlating 70% van het bruto-minimumloon (ongeveer f 1620 per maand), plus een derde van het inkomen uit arbeid daarboven. Bovendien gaat de inkomensonafhankelijke bodemuitkering die zij krijgen omhoog tot 30% van het bruto minimumloon (ongeveer f 695 per maand). Deze verhoging geldt met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998. Vanaf die datum hebben voormalig AWW-ers ook met de inkomenstoets te maken.

Ook zijn er wijzigingen in de wet die te maken hebben met het begrip gezamenlijke huishouding.

Nabestaanden die gaan samenwonen krijgen van de SVB een periode van 6 maanden, waarbinnen zij kunnen terugvallen op de ANW-uitkering. Als zij binnen die 6 maanden besluiten alsnog apart te gaan wonen, herleeft het recht op de nabestaandenuitkering.

Nabestaanden die een hulpbehoevende in huis nemen raken hun uitkering niet kwijt. Hun uitkering wordt verlaagd naar 50% van het bruto minimumloon (ongeveer f 1120 per maand). Hierbij geldt wel de inkomenstoets.

Ook mensen die samenleven met een meerderjarig pleegkind of met een meerderjarig aangehuwd kind houden het recht op een nabestaandenuitkering.

Deze bepalingen gaan met terugwerkende kracht tot 1 juli 1996 in.